Nog maar t/m 31 juli is deze grote tentoonstelling in het Ruhr Museum in Essen te zien (zie voor een eerder bericht hieronder op deze website). AiN ging voor u kijken en deelt met u enkele foto’s. Een uitgebreid verslag komt in het tweede magazine van dit jaar te staan, dat na de zomer zal verschijnen. Dit wordt per mail toegestuurd aan onze donateurs. Voor 17,50 euro per jaar kunt ook u donateur worden en dan ontvangt u vier keer per jaar dit magazine boordevol adellijk nieuws en adellijke verhalen in uw mailbox. Mail voor meer informatie naar info@adelinnederland.nl.
Deze tentoonstelling is ingericht in een bijzonder gebouw, dat een belangrijk deel van de industriële geschiedenis van het Ruhrgebied laat zien: de steenkoolwinning. Op het eerste gezicht een vreemde combinatie: adel en steenkool, maar tot de eerste investeerders in deze industrie behoorden bv. Heinrich Graaf zu Stolberg-Wernigerode (1772-1854) en Prosper Ludwig Hertog von Arenberg (1785-1861). Laatstgenoemde had tussen 1866 en 1900 circa 1,7 miljoen Goudmarken aan inkomsten uit de mijnbouw. Omgekeerd spiegelden de nieuwe niet-adellijke rijken in deze industrie zich met hun leefwijze aan de adel.
De tentoonstelling laat verschillende facetten uit het adellijke leven zien, waaronder tuinen en parken, wooncultuur, personeel, kinderen en opvoeding, huwelijkspolitiek, jacht, huwelijkspolitiek, enz. Bijzonder om te zien, was het facet ‘Dood & begrafenis’, waarbij de bezoekers als het ware afdalen in een grafkelder. Verschillende vormen van funeraire adellijke representatie werden hier getoond: van het grafmonument van Hendrik II Graaf von Arnsberg en echtgenote Ermengardis uit omstreeks 1330 tot memorieborden en -brieven, maar ook foto’s van adellijke begrafenissen in de 20e eeuw.
Het thema ‘Fascinatie adel’ liet met humor het beeld zien dat velen nu nog van adel hebben, met als hoogtepunt (of dieptepunt, het is hoe u het maar wilt zien!) foto’s van twee nep-prinsen Von Anhalt, die in operette uniformen adellijke uitstraling menen te hebben, terwijl één van de twee zijn geld verdient met onder meer het uitbaten van bordelen. Dicht hierbij de ingelijste voorkant van het blad Bunte met de kop ‘Märchen Hochzeit’. Het betreft het huwelijk van Alexander Fürst zu Schaumburg-Lippe met Mahkameh Navabi, een Iraanse pianiste, in oktober 2021. In ons volgende magazine leest en ziet u niet alleen meer over deze tentoonstelling, maar ook over onze fascinatie voor dit droomhuwelijk mét een Nederlands tintje 😉
Met als titel Goede namen en ondertitel Adel en patriciaat in naoorlogs Nederland verscheen in november 2021 de nieuwste publicatie van socioloog Kees Bruin. Eerder publiceerde Bruin al over onder meer het Nederlandse adelsbeleid, elites, het Nederlandse decoratiestelsel en de Johanniter Orde in Nederland. Het boek telt 272 pagina’s, heeft 46 afbeeldingen en bevat een uitgebreid notenapparaat.
Op de omslag lezen we: ‘Goede namen: dat is de wereld van de betere kringen, dubbele namen, oud geld, deftigheid en voornaamheid. Het zijn de families die vaak generaties lang stad en land bestuurd hebben: adel en patriciaat. Ze vormden de top van de maatschappelijke piramide, gaven de toon aan en waren tot ver in de twintigste eeuw te vinden op plaatsen van macht en aanzien, of dat nu de regering was, het bedrijfsleven, het Rode Kruis of het Nederlands Olympisch Comité. Centraal in dit boek staat de vraag of en hoe deze deftige kringen zich hebben gehandhaafd in de roerige naoorlogse periode, met haar erfbelasting, de revolte tegen het regentendom en de opkomst van nieuwe elites. Het bezit van goede namen wordt bekeken op drie aspecten: het verkrijgen, behouden en verliezen ervan. […] Duidelijk wordt dat de rol van adel en patriciaat in de Nederlandse samenleving nog niet helemaal is uitgespeeld, mede dankzij de blijvende behoefte aan verhalen en beelden van aristocratische rijkdom, kastelen en buitenplaatsen, oftewel ‘het sprookje’, waar de media maar al te graag in voorzien.’
In tien hoofstukken gaat Bruin in op de drie aspecten verkrijgen, behouden en het verliezen van goede namen van adel en patriciaat. Het eerste hoofdstuk gaat over namen en deftigheid, over het verkrijgen van dubbele namen. Daarna komen het verkrijgen van adeldom en opname in Nederland’s Patriciaat (het blauwe boekje) aan bod. Vervolgens gaat hij in op het handhaven van goede namen in enkele hoofdstukken over familieverenigingen, ondernemende millennials, manieren, nieuwkomers, geld en stand ophouden. Het laatste aspect, verliezen van een goede naam, wordt uiteen gezet in enkele hoofdstukken over ‘foute’ keuzen in de Tweede Wereldoorlog, schandalen uit de jaren zestig en het diskrediet door incompetent bestuur. Tot slot trekt Bruin lijnen naar het heden en wordt de balans opgemaakt waarbij hij de vraag stelt hoe sterk de aantrekkingskracht van adel en patriciaat nog is. Dat Bruin veel materiaal voor deze hoofdstukken verzameld heeft, mag blijken uit de vele eindnoten die in de publicatie zijn opgenomen.
Bruin zegt dat duidelijk wordt dat de rol van adel en patriciaat in de Nederlandse samenleving nog niet helemaal is uitgespeeld. Mij bekruipt na lezing toch het gevoel dat zijn boodschap ook is dat de teloorgang van adel en patriciaat als leidende elite in Nederland zich onverminderd heeft doorgezet na de Tweede Wereldoorlog. De door hem gekozen afbeelding op de omslag van zijn publicatie van de hal van een onttakeld huis spreekt in dat opzicht tot de verbeelding.
Nog t/m zondag 31 juli is in het Ruhr Museum in Essen deze tentoonstelling te zien, waarvoor een grote hoeveelheid objecten uit adellijk bezit bijeengebracht is.
Meer dan 800 objecten uit zo’n 160 musea, archieven, bibliotheken en privécollecties zijn te zien. Samen hebben ze een verzekeringswaarde van bijna 30 miljoen euro. Vele adellijke families stelden bruiklenen ter beschikking die nog nooit eerder zijn tentoongesteld: portretten van hun voorouders en andere schilderijen, servies van kostbaar zilver en porselein, evenals glazen bekers en verzamelobjecten, die tot op de dag van vandaag in familiebezit zijn gebleven. Documenten, stambomen en geïllustreerde boeken uit de adellijke bibliotheken, waarvan sommige dateren uit de 16e eeuw, geven inzicht in hun vroegere wereld.
In de grote zaal vertelt de tentoonstelling de duizendjarige geschiedenis van de adel vanaf het begin in de vroege middeleeuwen tot nu. In de zijkamers toont het de wereld van de adel en hun verschijnselen, die mensen tot op de dag van vandaag fascineren.
Hoogtepunten van de tentoonstelling zijn de prachtige wapenrusting van hertog Wilhelm V van Jülich-Kleve-Berg uit het Kunsthistorisches Museum in Wenen, belangrijke cultuurschatten van adellijke vrouwen uit de schatkamer van de kathedraal van Essen, het portret van de Essense abdis Franziska Christine, waardevolle wandtapijten, maar ook een leeuwenhuid uit het voormalige leeuwenpark van de graaf van Westerholt in Gelsenkirchen. Het tentoonstellingsaanbod strekt zich uit van de middeleeuwen tot heden en bestrijkt het hele spectrum van kunst- en cultuurgeschiedenis.
Onlangs verscheen bij WBOOKS in Zwolle het rijk geïllustreerde boek “Wapenspreuken van Nederlandse Geslachten”. Het betreft een beredeneerd overzicht van de wapenspreuken van Nederlandse adellijke en patriciaats-families. Auteurs Christoph ten Houte de Lange, Alle Diderik de Jonge en Jan Spoelder vullen met hun nieuwe publicatie een lacune aangezien er tot voor kort geen naslagwerk bestond waarin de wapenspreuken van de in het rode en blauwe boekje opgenomen geslachten systematisch worden behandeld. Eerdere werken als dat van A.A. Vorsterman van Oyen, “Stam- en wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familiën” (1885-1890) en J.B. Rietstap, “Wapenboek van den Nederlandschen Adel” (1883-1887) vermelden wel wapenspreuken, maar deze vormen geen specifiek onderwerp van onderzoek.
De auteurs behandelen het thema vanuit de kern, waarbij zij ingaan op wat exact onder een wapenspreuk moet worden verstaan, hoe deze spreuken zijn ontstaan en in welke vormen zij zich aan ons tonen. Zo wordt een wapenspreuk beschouwd als een kernachtige uitspraak die een formulering van levenswijsheid of een vermaning inhoudt, een zin met een zedelijk of godsdienstige strekking. Interessant is dat deze spreuken ten tijde van de Republiek niet onderworpen waren aan een heraldische autoriteit, zoals dat vanaf 1813 – in het geval van de adel – wel het geval is. Of een wapenspreuk werd doorgegeven werd dus feitelijk alleen bepaald door familietraditie. Daarmee is het begrijpelijk dat het gebruik van wapenspreken in die eerste periode een vrijblijvender karakter had dan in de laatste twee eeuwen van de Nederlandse geschiedenis, waarin sprake was van een meer formele codificatie van wapenspreuken.
Het corpus van wapenspreuken van de Nederlandse families telt ruim 400 wapenspreuken, waarvan er ca. 310 in het Latijn zijn gesteld, ca. 80 in het Frans, ca. 30 in het Nederlands en Fries (4), Engels/Schots (8), Duits (5) en enkele andere talen (4). Dat zoveel families kozen voor een Latijnse wapenspreuk heeft te maken met het feit dat tot ver in de 17e eeuw Latijn de taal van bestuur, religie en wetenschap was en pas daarna de landstalen voor een deel die rol overnamen. Daarnaast voeren de auteurs aan dat Latijn zich bij uitstek leent om een gedachte kort en bondig te formuleren en dat het Latijn een statusverhogende werking zal hebben gehad. Grappig is het te lezen dat er enkele wapenspreuken van Nederlandse geslachten zijn die fouten in het Latijn bevatten. Deze fouten zijn er waarschijnlijk ingeslopen bij het transcriberen of overtekenen van het wapen door de heraldisch tekenaar. De foutief overgenomen versies zijn daarna waarschijnlijk een eigen leven gaan leiden zonder dat de dragers van het wapen zich daarvan bewust waren.
Bekende en minder kende zaken over wapenspreuken worden systematisch uit de doeken gedaan. Zo staan wapenspreuken in het algemeen onder het wapen in zwarte letters weergegeven, geschreven op een fladderend wit lint. Bij uitzondering staat de wapenspreuk boven het wapen afgebeeld. Dit moet dan wel duidelijk omschreven staan in de wapenbeschrijving en mag niet worden verward met de zogenaamde wapenkreet die altijd boven het wapen staat, maar in het verleden een andere, militair gerichte, functie had. Deze functie bestond er namelijk uit dat men op het slagveld zich onder het horen van deze kreet kon hergroeperen. Ook valt te lezen dat wapenspreuken soms een toespeling op de naam op of het wapen blijken te zijn. Zo is de Franstalige wapenspreuk “La vertu est un beau fort” duidelijk in verband te brengen met de familienaam De Beaufort. Evenzo is de wapenspreuk “Stella duce” (“Onder leiding van de ster”) van de familie Six een verwijzing naar de ster in het schild en de ster in het helmteken van deze familie. Andere verwijzingen zijn minder evident, maar de auteurs zijn er goed in geslaagd ook de subtielere verbanden te traceren.
Op woensdag 30 mei 2018 vond bij het Venduehuis in Den Haag de Spring Auction European Fine Art plaats. Eén van de bijzondere items was dit portret door de destijds gevierde societyschilder Antoon van Welie van Marie de Serière née Eschauzier, waarop zij samen met haar zoon jonkheer Emile en dochter jonkvrouwe Yvonne de Serière staat afgebeeld.
Jeugdjaren Marie Eschauzier
Marie Eschauzier werd geboren op 9 mei 1873 op de suikerfabriek Sroeni op Soerabaja in het toenmalige Ned.-Indië. Haar vader, Gerrit Eschauzier (1844-1939), stamde uit een patriciaatsfamilie van Franse afkomst, maar groeide op het eiland Terschelling op, waar zijn grootvader burgemeester was. Net als zijn broers vertrok hij op jeugdige leeftijd naar Ned.-Indië en maakte daar carrière. Nadat hij in korte tijd administrateur bij een aantal suikerondernemingen was geworden, werd hij in latere jaren directeur en commissaris van verschillende ondernemingen. Bij zijn overlijden noemde men hem ‘een zeer bekend magnaat der suikerindustrie op Java en Nederlandsch afgevaardigde naar diverse internationale suikerconferenties.’ Haar moeder, Emilie von Oven (1849-1929), stamde uit een van oorsprong Duitse familie. Haar vader had eveneens een nieuw bestaan gezocht in Ned.-Indië en was hier suikerfabrikant geworden.
Marie groeide op als tweede kind in een gezin met een oudere broer en na haar zouden er nog twee broertjes en drie zusjes volgen. Toen zij 23 jaar was, trad zij op 7 juli 1896 in ’s-Gravenhage, waar het gezin Eschauzier-Von Oven toen woonde, in het huwelijk met jonkheer John de Serière, die op dat moment als Oost-Indisch ambtenaar met verlof in ’s-Gravenhage verbleef. Voor de bruidegom traden als getuigen op Alexander Philippus Godon en mr. Hendrik Nicolaas Grobbée, terwijl de bruid twee familieleden had uitgekozen: haar oom Gerard Joachim Eschauzier en haar neef Herman Gerhard von Oven. De eerste drie waren, gezien hun leeftijd, zonder beroep, maar haar neef was ‘directeur eener Maatschappij’.
Jeugdjaren jonkheer John de Serière
Jonkheer John de Serière werd geboren op 21 mei 1858 in Tangkil op Cheribon. Zijn vader, jonkheer Victor Paul Gaspard de Serière (1813-1893), stamde uit een van oorsprong Frans geslacht, waarvan de adeldom in 1717 bevestigd werd. In de 18e eeuw vestigde een voorvader zich in Nederland. De grootvader van jonkheer John, jonkheer ds. Guillaume de Serière, was aanvankelijk predikant bij de Waalse gemeente in Zutphen, maar werd daarna predikant in Batavia. Hier stapte hij over op een bestuurlijke carrière en werd van assistent-resident vervolgens resident om uiteindelijk gouverneur der Molukken te worden. In 1868 werd hij met zijn nakomelingen ingelijfd in de Nederlandse adel met het predikaat jonkheer.
Ook de vader van jonkheer John werd bestuursambtenaar en bracht het tot resident van Cheribon. Zijn moeder, Johanna Petronella Stijman (1824-1913), was de dochter van een kolonel bij het Oost-Indisch Leger, die Ridder in de Militaire Willems-Orde 4e klasse zou worden. Jonkheer John groeide op met twee oudere broers en een ouder zusje en na hem werden er nog twee zusjes en een broertje geboren. Net als het merendeel van zijn broers en zwagers werd hij bestuursambtenaar in Ned.-Indië. Aanvankelijk was hij controleur van het Binnenlands Bestuur op Java en Madoera en uiteindelijk werd hij controleur 1e klasse.
Haagse jaren
In Ned.-Indië werd op 14 april 1897 in Grati (Pasoeroean) hun zoon jonkheer Emile Gerrit de Serière geboren en na terugkeer in Nederland werd op 21 april 1902 in ‘s-Gravenhage het gezin uitgebreid met hun dochter jonkvrouwe Yvonne Béatrice Marie de Serière. Het gezin woonde in ’s-Gravenhage aan de Johan van Oldenbarneveltlaan 31 in een groot nieuwgebouwd herenhuis met twee verdiepingen en een rijk uitgevoerde voorgevel in jugendstil met een groot balkon.
Op 26 juni 1909 kwam Marie de Serière née Eschauzier onverwachts in ‘s-Gravenhage als ‘geliefde Echtgenoote’ op zesendertigjarige leeftijd te overlijden en liet een echtgenoot en twee kinderen van 12 en 7 jaar achter. Kort daarvoor had zij zich samen met haar twee kinderen door de toenmalige societyschilder Antoon van Welie laten portretteren. Was zij al langer ziek en wilde zij haar kinderen zo een tastbare herinnering van zichzelf nalaten? Vier jaar later overleed op 23 juni 1913 in ‘s-Gravenhage ook ‘tot onze diepe droefheid, onze hartelijk geliefde Vader, Zoon en Behuwdzoon’ jonkheer John de Serière. Omdat beide kinderen nog minderjarig waren, werd de annonce geplaatst uit naam van de grootmoeder, de douairière De Serière.
Jonkheer mr. Emile de Serière
En de kinderen? Jonkheer mr. Emilie Gerrit de Serière studeerde rechten in Leiden, waar hij in 1920 promoveerde, en trad vervolgens in diplomatieke dienst. Na eerst in de jaren 1922-1924 als attaché aan het Nederlands gezantschap in Washington verbonden te zijn geweest, werd hij in 1924 gezantschapssecretaris 2e klasse in Tokio. Hier huwde hij op 30 mei 1928 de Italiaanse gravin Annetta Guglielmina Silvia Maria Alagia della Torre di Lavagna (1901-1982). Een glansrijke carrière leek voor hem in het verschiet te liggen, maar toen werd hij ziek. Hij keerde met ziekteverlof terug naar Nederland en werd uiteindelijk opgenomen in het Gemeente Ziekenhuis, waar hij op 19 februari 1929 overleed, nog maar 31 jaar oud.
Na een plechtige Requiemmis in de Haagse R.K. Kerk van de H. Jacobus aan de Parkstraat, volgde onder grote belangstelling de bijzetting op de Algemene Begraafplaats, waarbij ‘tal van kransen’ de baar dekten. De minister van Buitenlandse Zaken werd vanwege verblijf in het buitenland vertegenwoordigd door de secretaris-generaal jonkheer mr. Snouck Hurgronje. Daarnaast waren de gezanten van Japan, Italië en Tsjecho-Slowakije aanwezig, net als de 1e secretaris bij de Italiaanse legatie. Jonkheer Snouck Hurgronje sprak aan het graf ‘woorden van innige deelneming’ over ‘het groote leed, dat de familie thans getroffen heeft’ en betuigde zijn leedwezen ‘voor het verlies dat ‘s lands dienst door het heengaan van Serière heeft geleden’. Zijn weduwe keerde terug naar Italië en hertrouwde twintig jaar later de diplomaat jonkheer mr. Dirk van Eysinga, die uiteindelijk in de jaren 1968-1969 ambassadeur in Boekarest zou worden.
Jonkvrouwe Yvonne de Serière
Dochter jonkvrouwe Yvonne Béatrice Marie de Serière trad op 2 december 1924 in ’s-Gravenhage in het huwelijk met mr. Jacob Marinus van Bosse, die uit een patriciaatsfamilie afkomstig was. Zijn grootvader was minister van Financiën en Minister van Staat, terwijl zijn vader zich als civ. ing. in Ned.-Indië vestigde. Bij het huwelijk traden haar broer en grootvader Eschauzier als getuigen op. Haar echtgenoot was eerst directeur van het bijkantoor van Scheurleer & Zoonen’s Bank. Vervolgens werkte hij voor de N.V. Ned. Handels Mij. en werd uiteindelijk directeur van de Ned.-Indische suikerunie en Bogokidoel N.V. Samen kregen zij twee zonen en een dochter. Op 7 oktober 1992 overleed zij in ’s-Gravenhage op negentigjarige leeftijd, nadat eerder dat jaar op 11 mei haar echtgenoot was overleden.
Het schilderij betrof kavel 34, meet 118 x 133 cm en werd geschat op 1500-2000 euro. Het werd geveild voor 1300 euro. Kijk voor de catalogus online van deze veiling terug op https://wavemaker.venduehuis.com/auction?auction=92Voor meer informatie over het Venduehuis der Notarissen in Den Haag ziewww.venduehuis.com.
Het onderstaande verhaal stond in het digitale magazine van AiN, jaargang 2, nr. 1 – maart 2018. Dit magazine wordt per mail aan de donateurs van de stichting Adel in Nederland toegestuurd.
De Stichting Cultuurhistorisch Fonds Boreel beheert het belangrijke familiearchief van de Boreels en een grote portrettenverzameling. Deze waren jarenlang voor een deel op Beeckestijn te zien, de buitenplaats die vanaf 1742 tot in 1953 familiebezit was van het geslacht Boreel. De stichting kon, dankzij een tip van AiN, op een veiling van Christies in Parijs een bijzonder portret aankopen, dat nu weer in Nederland teruggekeerd is en een goed onderkomen heeft gevonden bij deze stichting. Het betreft het portret van Jacob Boreel Jansz. (1711-1778) door de Franse pastellist Jean-Baptiste Perronneau (1715-1783).
Mr. Jacob Boreel werd geboren op 28 maart 1711 in Amsterdam. Zijn vader, Jan Jeronimus Boreel (1684-1738), stamde uit een invloedrijk regentengeslacht in Amsterdam en was onder meer schepen. Dat de familie vermogend was, bleek in 1742, toen zijn moeder, de weduwe Anna Maria Pels (1684-1776), een inkomen van 10.000 à 12.000 gulden bleek te hebben, een huis bewoonde met vijf dienstboden, een koets had en vier paarden hield.
Hij studeerde rechten in Leiden en werd in 1727, 26 jaar oud, benoemd tot kerkmeester van de Nieuwe Kerk en in de jaren die volgden, werd hij secretaris, schepen van Amsterdam, raad en advocaat fiscaal van de admiraliteit in Amsterdam, commissaris van de monstering, commissaris van het Kleinzegel en meesterknaap van de Houtvesterij van Gooiland. Zijn gloriejaren waren als minister en extraordinaris ambassadeur en plenipotentiaris: in 1759 maakte hij met de titel minister samen met twee anderen deel uit van een gezantschap naar Engeland om te onderhandelen over in beslag genomen schepen en over het oplossen van geschillen. ‘Ofschoon zij hun zending loffelijk volbrachten, konden zij niet op succes bogen’, schreef men later hierover. Een jaar nadat George III Koning van Engeland was geworden, werd hij in 1761 opnieuw naar Engeland gestuurd als extraordinaris ambassadeur om de Koning te feliciteren met zijn kroning. Als ambassadeur werd hem het voorrecht verleend om met het ‘Engelsche Koninklyke Jagt’ de oversteek te maken. De Koning verleende hem op 30 juni audiëntie, waarbij kranten schreven over ‘un accueil très gracieux.’
Zijn inkomen werd in 1742 geschat op 12.000 à 14.000 gulden en hij bleek 7 dienstboden in dienst te hebben. Naast een koets, was hij in het bezit van vier paarden. Hij bezat een groot grachtenpand in de Gouden Bocht van de Herengracht en kocht in 1742 de buitenplaats Beeckestijn onder Velsen voor 28.000 gulden; het zou tot in 1953 in het bezit van zijn nakomelingen blijven.
Uit zijn huwelijk met Agneta Margaretha Munter (1717-1761), dochter van een Amsterdamse burgemeester, kreeg hij twee dochters en twee zoons. Zijn echtgenote, ‘Mevrou de Gemalin van den Heer Boreel, Ambassadeur van hunne Hoogmogende’, overleed in 1761 tijdens zijn verblijf als ambassadeur in Engeland in Bath ‘alwaar zy de wateren was gaan gebruiken’ [kuren – schr.] en zelf overleed hij op 4 april 1778 in Amsterdam op 67-jarige leeftijd.
Bronnen & Literatuur
Nederland’s Adelsboek, jaargang 80 (1989), ’s Gravenhage, 219-270.
Nederland’s Adelsboek, jaargang 88 (1999), ’s-Gravenhage, 486-492.
Johan. E. Elias (1963), De vroedschap van Amsterdam 1578-1795). Amsterdam, 537-539.
P.C. Molhuysen en K.H. Kossmann (red.) (1933), Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Leiden, 80-81.
Middelburgsche Courant, 17 december 1761, 1.
Nouvelles extraordinaires de divers endroits, 7 juli 1761, 4.
Opregte Groninger Courant, 22 mei 1761, 2.
Wilt u ook 4 keer per jaar het digitale magazine van AiN ontvangen met verhalen zoals deze? Word dan nu donateur! De Stichting Adel in Nederland heeft als doel het digitaal aanbieden van informatie over adel in Nederland in de ruimste zin. Voor € 17,50 per jaar kunt u donateur worden, ontvangt u 4 keer per jaar het digitale magazine en steunt u ons in onze werkzaamheden. Bovendien krijgt u voorrang bij door AiN georganiseerde excursies. AiN heeft de culturele ANBI-status en daardoor kunt u als donateur bij de opgave voor de inkomstenbelasting giftenaftrek krijgen. Meer weten en opgeven als donateur? Stuur dan een mail naar info@adelinnederland.nl.
De Werkgroep Adelsgeschiedenis (www.adelsgeschiedenis.nl) is opgericht in 1993 en heeft als voornaamste doel het bevorderen van de beoefening van en de kennis over de geschiedenis van de (Nederlandse) adel. Dit doet de werkgroep door middel van het uitgeven van het Jaarboek Virtus en monografieën in de Reeks Adelsgeschiedenis. Daarnaast organiseert de werkgroep symposia om het contact tussen onderzoekers en belangstellenden te vergroten. Ook organiseert ze voor haar leden excursies.
Op woensdagavond 6 juli jl. was er een zomeravondwandeling in Zwolle, dat in het verleden ook wel het ‘Den Haag van Overijssel’ werd genoemd, door zijn vele grote herenhuizen en lommerrijke stadsparken. De ontvangst was in de Grote Sociëteit in de Koestraat 8, waar eens het adellijke geslacht Van Haersolte resideerde en waar één van de mooiste geschilderde plafonds van Nederland uit de 17e eeuw te vinden is. Het plafond werd geschilderd in opdracht van de familie Van Haersolte.
Hierna volgde een wandeling langs de herenhuizen van bekende adellijke Overijsselse geslachten als Van Dedem, Van Haersolte, Van Rechteren, Van Ittersum en Van Raesfelt, maar ook van regentengeslachten als Van Sonsbeeck, Greven, Feith, Van Braam en Vriesen, waaruit sommige nakomelingen tot de Nederlandse adel zijn gaan behoren.
Afgelopen zondag werd de Haagsche Club Rally gereden, die als startpunt kasteel Sandenburg in Langbroek had. Sandenburg is sinds 1792 familiebezit van de familie Van Lynden en de huidige Chef de Famille, Frederik graaf van Lynden van Sandenburg, bewoont de Sandenburg. In de jaren 1861-1865 kreeg het huis met de bijgebouwen het huidige aanzien. De Haagsche Club is de oudste herensociëteit van Den Haag en is gelegen aan het Lange Voorhout.
Op 15-jarige leeftijd begon voor mr. Jacoba de Jonge née de Meijere, echtgenote van jonkheer mr. Johan de Jonge, de magie voor kleding uit vroegere eeuwen, toen zij op zolder een jurk uit de 19e eeuw van haar oudtante aanpaste. Enkele jaren later koos zij dan ook deze jurk uit, toen zij bij de erfenisverdeling iets mocht uitkiezen – het werd het begin van haar verzameling.
Zij specialiseerde zich uiteindelijk in de 18e en 19e eeuw en kreeg veel kleding, die veelal door de gegoede burgerij werd gedragen, ten geschenke van nakomelingen. In haar bezit was ook een grote rok, die gemaakt bleek te zijn van een palempore, een beddensprei, die tussen 1720 en 1750 in India beschilderd was. Ondanks de toepassing als rok en jarenlang verblijf in de verkleedkist, bleek deze palempore nog in zeer goede staat.
Zij leende hem uit voor een tentoonstelling op kasteel d’Ursel in Hingene en heeft hem nu geschonken aan het kasteel, waar deze nu permanent een muur van de bibliotheek siert. Kasteel d’Ursel was eeuwenlang de zomerresidentie van de Hertogen d’Ursel. Charles Joseph hertog d’Ursel werd in 1816 door Koning Willem I benoemd in de Ridderschap van Antwerpen, waarmee hij en zijn nakomelingen nog steeds tot de Nederlandse adel behoren. Bij de Belgische Opstand van 1830 koos de familie voor de Belgische nationaliteit en maakt sindsdien deel uit van de Belgische adel.
Benieuwd naar deze belangrijke schenking? Kasteel d’Ursel in Hingene nabij Antwerpen is te bezoeken! Tot 9 oktober is er de geweldige tentoonstelling ‘PRINT&PAINT. 350 jaar bloemen op katoen’ te zien, waarbij de unieke collectie beschilderde en bedrukte katoenen stoffen uit de collectie van de Hertogen d’Ursel te zien is. Enkele kamers in het kasteel zijn voor het eerst publiek toegankelijk. Kijk op deze website voor meer informatie https://www.kasteeldursel.be