Op maandag 11 november start er bij het Veilinghuis De Eland & De Zon in Amsterdam een live veiling met een breed aanbod van Europese en Aziatische curiosa, moderne en hedendaagse kunst, schilderijen, juwelen zilver, enz., met onder meer een portret van de Gravin van Grignan – dochter van de beroemde Markiezin de Sévigné. Lees het verhaal hierbij hieronder en kijk voor wat er verder geveild wordt in de online catalogus van Veilinghuis De Eland & De Zon op: https://deeland.cloudcatalogus.nl/Home/Catalog#
Haar brieven worden in de Franse literaire geschiedenis geroemd om hun originaliteit en bieden vanuit persoonlijk perspectief een unieke inkijk op Franse politiek en de wereldpolitiek: Marie Markiezin de Sévigné née de Rabutin-Chantal (1626-1696). Toen haar dochter (hier afgebeeld op dit portret) Françoise Marguerite de Graaf van Grignan huwde en vanuit Parijs naar het kasteel van Grignan in de Provence verhuisde, begon deze unieke briefwisseling. Deze wordt tot op de dag van vandaag beschouwd als een belangrijk bron om beter inzicht te kunnen krijgen in het Hof van Lodewijk XIV. De Markiezin De Sévigné verkeerde aan dit Hof en deelde de laatste nieuwtjes met haar dochter, die in de verre Provence woonde.
Een neef was niet bijzonder positief over Françoise Marguerite en schreef over haar: “Ze heeft een scherpe geest, maar het is een bittere vorm van intelligentie. Ze is ondraaglijk ijdel, wat bij haar tot allerlei stomme blunders zal leiden. Ze zal evenveel vijanden maken als haar moeder vrienden en bewonderaars heeft gemaakt.”
Françoise Marguerite huwde pas op 23-jarige leeftijd – een gegeven dat haar moeder zorgen baarde, want zij leek ongehuwd door het leven te moeten gaan. Maar in 1668 kon zij aan een neef schrijven: “Eindelijk trouwt het mooiste meisje van Frankrijk – niet de mooiste jongen – maar een van de eerlijkste mannen van het koninkrijk: hij is Monsieur de Grignan.”
François Adhémar de Monteil, Graaf de Grignan (1632 – 1714) was op dat moment zesendertig jaar en was al twee keer weduwnaar. Hij stond bekend om zijn niet al te flatteuze uiterlijk, waarover in familiekring grapjes werden gemaakt, maar het zou een huwelijk uit liefde worden. Door zijn benoeming tot luitenant-generaal in de Provence was het echtpaar genoodzaakt om Parijs te verlaten en zich in de Provence op het voorvaderlijk kasteel van Grignan te vestigen.
Het portret betreft kavel 1001 en is een olieverf op doek, 69 x 56 cm. Het wordt getaxeerd op 400-600 euro. Veilingopbrengst: 500 euro.
Vorige week bracht John Töpfer, directeur stichting Adel in Nederland, een bezoek aan de Hoge Raad van Adel in Den Haag om kennis te maken met de nieuwe secretaris: mr. Ruben Ritsema.
Per 1 september jl. is Ruben Ritsema secretaris van de Raad en is hij de, helaas te vroeg overleden, secretaris mr. Marc Scheidius opgevolgd. Na zijn studies Nederlands recht en oorlogsrecht aan de Universiteit van Amsterdam vervulde Ruben Ritsema diverse functies bij de gemeentelijke overheid. Tevens is hij sinds 2018 werkzaam als reserveofficier bij de Belgische Luchtmacht en als buitenpromovendus verbonden aan de Universiteit van Maastricht. Op het symposium ‘Adel en heraldiek in de 21ste eeuw’ gaf hij eerder dit jaar een lezing over ‘Adel: een historisch gegroeid instituut en veranderende juridische mores’ (zie: Adel en heraldiek in de 21ste eeuw | Nieuwsbericht | Hoge Raad van Adel). Inmiddels is zijn familiewapen toegevoegd aan de rij wapens van de opeenvolgende secretarissen in de zaal, waarin de Raad bijeen komt.
AiN maakte van deze gelegenheid gebruik om twee portretminiaturen te schenken, waarvan één met de geschiedenis van de Raad verbonden is. Dit betreft (vermoedelijk) een portretje van jonkheer mr. Jacob van der Lely van Oudewater (1769-1825). Hij werd in 1814 benoemd tot allereerste secretaris van de Hoge Raad van Adel en is daarmee een voorganger van Ruben Ritsema. Op de achterzijde staat de naam van een generatie eerder: mr. Adriaan van der Lely (1721-1804), maar in latere jaren twijfelde men aan deze identiteit en schreef men er de naam van Jacob van der Lely van Oudewater onder. Wanneer we het miniatuur vergelijken met de aquarel van Jacob van der Lely van Oudewater, die zich in de collecties van de Raad bevindt, dan is de gelijkenis frappant. Het tweede miniatuur betreft de grootvader van Jacob: mr. Jacob van der Lely (1698-1796).
De familie Van der Lely van Oudewater stamt uit Rotterdam en gaat terug tot in 1594, toen de stamvader voor het eerst genoemd werd. De familie vestigde zich in de 17e eeuw in Delft en maakte daar deel uit van de regentenfamilies. Jonkheer mr. Jacob van der Lely van Oudewater werd in 1815 benoemd tot koning van wapenen in deze functie was hij aanwezig bij de Inhuldiging van Koning Willem I. Ter gelegenheid hiervan werd er een aquarel van hem vervaardigd in het ambtskostuum van koning van wapenen, die zich in de collecties van de Raad bevindt.
AiN maakte meteen van deze gelegenheid gebruik om ook kennis te maken met mr. Olivier Mertens, die onlangs adviseur heraldiek bij de Raad is geworden en die een groot kenner is op heraldisch gebied. Het was ook deze keer weer een gastvrije ontvangst op de Raad, waar alle medewerkers altijd bereid zijn om hun grote kennis op adellijk gebied te delen.
Op de Atriumvide van Museum De Tiid is in samenwerking met de gemeente Súdwest-Fryslân een Mienskipcollectiepresentatie gerealiseerd. De eerste tentoonstelling is een bijzondere selectie van zwanenhalsbanden en zwanenboeken, waarmee de rijke geschiedenis van de zwaan als statussymbool centraal staat. Deze presentatie, tot stand gekomen in nauwe samenwerking met amateurhistoricus André A. Buwalda en Yvonne Boonstra van de archeologische dienst van de gemeente Súdwest-Fryslân, biedt een uniek inkijkje in een adellijke traditie die lange tijd bepalend was in Fryslân.
Programma
U bent vanaf 19.00 uur van harte welkom in het Auditorium van Museum De Tiid, waar de koffie met iets lekkers klaarstaat. De avond gaat om 19.30 van start met een welkomstwoord van Pascal Arts, directeur-bestuurder van Museum De Tiid. Vervolgens zal André A. Buwalda vertellen over de totstandkoming van de tentoonstelling.
Aansluitend gaan we naar de Atriumvide, om de bijzondere collectie zwanenhalsbanden en de zwanenboeken te bekijken. Na afloop is er een hapje en een drankje.
Praktische informatie
Datum: vrijdag 8 november om 19.30 uur
Locatie: Museum De Tiid
Adres: Jongemastraat 2 | Parkeren kan gratis op Plein 1455 of aan de Badweg 5
Museum De Tiid is onderdeel van Cultuur Historisch Centrum De Tiid en is gevestigd in het voormalig stadhuis van Bolsward.
Vrijdag, 15 november in het Koetshuis op landgoed Keukenhof, Lisse : 19.00 uur – 21.30 uur
Een avond met podcastmaakster Maartje Duin (‘Mina & Mevrouw’), schrijfster Suzanna Jansen (‘Het pauperparadijs’) en de conservator van de Keukenhof Charlotte Ebers over dienstbodes.
Ze deden zwaar lichamelijk werk, maakten lange dagen en waren kwetsbaar voor uitbuiting. Dienstbode was begin twintigste eeuw het meest uitgeoefende vrouwenberoep. Zij waren onderdeel van het huishouden en bouwden soms een hechte band op met hun ‘mevrouw’.
Suzanna Jansen en Maartje Duin reconstrueerden de verhalen van dienstbodes in hun eigen familie. Suzanna’s voormoeders dienden begin 20e eeuw in Amsterdam. Maartje’s overgrootmoeder was ‘mevrouw’ op een kasteel in Zeeland. Wat vertellen deze geschiedenissen ons over de positie van de vrouw in het Nederland van nu?
U bent van harte welkom om mee te praten. Voorafgaand aan het programma verzorgt conservator Charlotte Ebers een rondleiding in het kasteel. Zij is nog altijd op zoek naar de onvertelde verhalen van dienstbodes van Kasteel Keukenhof. Bent u een nazaat van een dienstbode op Kasteel Keukenhof? Dan wordt er extra naar uw komst uitgekomen!
In 1852 huwde Jasper Hendrik baron van Zuylen van Nievelt (1808-1877), heer van de Schaffelaar (1828-1877) Jeanne Cornélie barones van Tuyll van Serooskerken (1822-1890) en in datzelfde jaar werd de eerste steen gelegd voor een groot nieuw huis in de toen uiterst modieuze Engelseneo-Tudorstijl. Wie het nu ziet, krijgt een beetje ‘Downton Abbey gevoel’.
Door het overlijden van hun enige zoon, Coenraad Jan baron van Zuylen van Nievelt, in 1865 op elfjarige leeftijd werd hun dochter Johanna Magdalena Cornelia barones van Zuylen van Nievelt (1856-1934) de volgende vrouwe van de Schaffelaar (1877-1934). Haar echtgenoot, Anne Willem Jacob Joost baron van Nagell (1851-1936), was voorbestemd om zijn vader als oudste zoon op het huis Ampsen op te volgen, maar door het huwelijk met deze erfdochter vestigde hij zich op de Schaffelaar en was gedurende tweeënveertig jaar burgemeester van Barneveld. Tegenover het kasteel herinnert een borstbeeld aan zijn jaren als burgervader.
In 1934 werd hun oudste dochter, Johanna Cornelia barones van Nagell (1881-1935), de volgende vrouwe van de Schaffelaar (1934-1935), maar zij overleed het jaar erna helaas aan een ongeneeslijke ziekte en de Schaffelaar vererfde op haar neef Egbert Joost baron van Nagell (1923-1944), die de nieuwe heer van de Schaffelaar (1935-1944) werd. In datzelfde jaar verliet de familie het kasteel. Egbert Joost sneuvelde als vliegenier voor het vaderland en zijn zusje Jeanne Linnie Alice barones van Nagell (1918-2007) werd de laatste vrouwe van de Schaffelaar (1944-1968).
Zij huwde in 1939 jonkheer Willem François Clifford Kocq van Breugel (1914-2015), maar bewoonde het huis nimmer; de kosten van onderhoud en de successierechten, die drie keer in tien jaar tijd betaald moesten worden, maakten dit niet mogelijk. Even ging nog het gerucht dat Prinses Margriet en echtgenoot mr. Pieter van Vollenhoven het zouden gaan bewonen en zelfs was er even sprake van dat het misschien gesloopt zou worden.
In 1967 verkocht mevrouw Van Breugel echter het 90 ha. grote landgoed aan het Geldersch Landschap en het kasteel werd voor het symbolische bedrag van 1 gulden verkocht aan de gemeente Barneveld. Nadien volgde er een veiling van een deel van de inboedel en antieke meubelen, kristal, porselein, luchters, kristallen kronen, klokken, Perzische tapijten, enz. wisselden van eigenaar. De laatste vrouwe van de Schaffelaar heeft naar verluidt nimmer meer voet in Barneveld gezet, maar keerde pas in 2007 terug, toen zij herenigd werd met haar voorouders in het familiegraf.
In 1821 kocht de kolonel-ingenieur Matthias Adriaan Snoeck (1761-1840), heer van den Barendonk, voor zichzelf en zijn echtgenote een graf in de Oude Kerk te Delft. In de hardstenen zerk liet hij de volgende tekst aanbrengen:
GRAF STEDE
VAN DEN
HOOG Ed GESt HEER
MATTHIAS ADRIAAN SNOECK
KOLONEL INGENIEUR
RIDDER DER MILITAIRE WILLEMS ORDE
EN DESSELFS ECHTGENOOT
VROUWE
GEERTRUIDA HELENA MEYNHARDT
ANNO 1821.
Matthias Adriaan Snoeck stamde uit een oud regentengeslacht, waarvan de stamvader in 1456 als secretaris van Gorinchem genoemd wordt. Zijn vader was schepen van Tuil, maar zelf koos hij voor een militaire carrière en werd opgeleid op de artillerie school in ’s-Hertogenbosch. Hij werd negentien jaar oud in 1780 aangesteld tot extra-ordinair-ingenieur en acht jaar later werd hij bevorderd tot luitenant-ingenieur.
In 1794 nam hij deel aan de veldtochten tegen de Fransen en hielp niet alleen mee het fort St. Andries in staat van verdediging te brengen ter verdediging van de Bommelwaard, maar nam ook actief deel aan het afslaan van de aanvallen. Na de eerste aanval werd hij bevorderd tot kapitein-ingenieur.
Nadat de Fransen door de strenge vorst in staat waren de bevroren rivieren over te trekken en de Bataafse Republiek werd uitgeroepen, nam hij ontslag en werd ambteloos burger. In deze jaren ontviel hem zijn eerste echtgenote Maria Jacoba Valckenier (1772-1798) en hun enige zoon en hij bleef achter met twee jonge dochtertjes. In 1804 hertrouwde hij Geertruida Helena Meynhardt (1777-1840), die weduwe was van de gepensioneerde majoor-ingenieur Ludolphus Everhardus Arnoldus de Quay, heer van de Barendonk (1731-1803), van wie zij het huis de Barendonk erfde. Samen kregen zij zeven kinderen.
Inmiddels was hij in 1801 benoemd tot majoor bij de Hollandse Brigade op het eiland Wright, maar na ontbinding hiervan keerde hij terug naar Nederland en ontkwam niet – zeer tegen zijn zin – aan een benoeming tot ‘conseiller de préfecture’ in Nijmegen. Nadat Nijmegen in 1814 door de Fransen verlaten was, bood hij in ’s-Gravenhage zijn diensten aan Vorst Willem I aan en werd tot majoor-ingenieur benoemd. In deze functie was hij betrokken bij de blokkade en ontzetting van Grave. Vanwege zijn verdiensten hierbij werd hij benoemd tot Ridder in de Militaire Willems Orde 4e klasse.
In 1817 werd hij kolonel-directeur in de 1e directie van fortificatiën met als standplaats ’s-Gravenhage, maar kreeg toestemming om zich in Delft te vestigen, omdat zijn vier zoons hier op de militaire school zaten. In 1821 kocht hij hier in de Oude Kerk een graf aan, waarop hij op de zerk zijn naam met rang en onderscheiding liet aanbrengen met de namen van zijn echtgenote. Vijf jaar later werd hij generaal-majoor der genie en in 1832 ging hij met pensioen. Met zijn echtgenote vestigde hij zich in Cuijk in de nabijheid van hun buitenplaats de Barendonk. In 1839 werd hij in de Nederlandse adel verheven met het predikaat jonkheer, maar een jaar later overleed hij: “Heden overleed alhier, de Hoog Wel-Gebore Heer Jonkheer Matthias Adriaan Snoeck, in leven Gepensioneerd Generaal-Majoor der Genie, Ridder der Militaire Willems-Orde, voorheen Directeur van de eerste Fortificatie-Directie in den ouderdom van bijna 79 jaren. Cuyk, bij Grave, den 1sten Junij 1840.”
Ruim vijf maanden later overleed ook zijn echtgenote: “Cuijk, bij Grave, den 25sten November 1840. Heden overleed na eene langdurige ongesteldheid en verval van krachten, in den ouderdom van bijna 64 jaren, de Hoog Wel-Geb. Vrouwe Geertruida Helena Mijnhardt, Echtgenoot van wijlen den Hoog Wel-Geb. Heer Generaal-Majoor Snoeck.”
Beiden werden begraven in Cuijk en niet in de Oude Kerk in Delft, want inmiddels was het verbod op begraven in kerken ingetreden en zo kwam het dat het graf in Delft leeg bleef en dat op de protestantse begraafplaats in Cuijk een tweede graf is te vinden van de stamvader van het adellijk geslacht Snoeck:
HIER LIGT BEGRAVEN
DE HOOGWEL GEBOREN HEER
JONKHEER
MATTHIAS ADRIAAN SNOECK
IN LEVEN GENERAAL MAJOOR DER GENIE
RIDDER DER MILITAIRE WILLEMSORDE
HEER VAN DEN BARENDONK ENZ: ENZ:
GEB: DEN 13 AUG: 1761 ALHIER OVERLEDEN
DEN 1 JUNI 1840
EN
DESZELFS TWEEDE ECHTGENOOT VROUWE
GEERTRUDA HELENA MEIJNHARD
GEB: DEN 14 DECEMBER 1777 OVERLEDEN
DEN 25 NOVEMBER 1840
BEEDE VAN DEN (…)* N GENERAAL
HIER RUST (…)* IN HET SCHIMMENLAND
DIE ZESTIG JAAR DEN VORST GEDIEND
DIE OM ZIJN DEUGD EN TROUW TOT D’ADELSTAND VERHEVEN
DIE WEDUWEN EN WEES ZIJN BIJSTAND BOOD
DIE TROOSTER WAS IN DRUK EN REDDER IN DEN NOOD.
J.W. ROESSING.”
*de hardstenen zerk is door de tijd aangetast en niet alle tekst is meer te lezen
In Anloo vindt men op de kerkbrink de oudste kerk van Drenthe uit het begin van de 11e eeuw, de Magnus kerk. Deze is vernoemd naar Magnus bisschop van Trani, die na zijn marteldood heilig werd verklaard. Op zaterdag 1 oktober 2016 vond hier een bijzondere gebeurtenis plaats: de opening van de gerestaureerde grafkelder van jonker Unico Evert Alberda tot Vennebroek. AiN was hierbij aanwezig en hieronder leest u meer hierover en over deze Unico Evert Alberda en zijn gezin.
In 1746 vestigde jonker Unico Evert Alberda (1714-1794) zich met zijn echtgenote Theodora Elisabeth, een geboren freule de Sigers ter Borch, op het huis Vennebroek in Anloo. Unico Evert was ritmeester en een telg uit het adellijke Groninger geslacht Alberda en zijn grootvader was heer van de nu nog bestaande Menkemaborg in Groningen.
Helaas overleed zijn echtgenote al een jaar later en Unico Evert bleef met een dochtertje achter. In de kerk van Anloo kocht hij voor 300 gulden grafruimte en liet passend bij zijn status een familiegrafkelder metselen op een prominente plek: vooraan in het koor.
Ook de imposante 18e eeuwse herenbank met fraai houtsnijwerk moet door hem zijn geplaatst. Hoewel er geen familiewapen op is aangebracht, is er wel bovenop een adellijke rangkroon te zien met drie fleurons en twee parels, die we bij de Alberda’s in Groningen vaker tegenkomen. Met deze herenbank en de grafkelder was het voor iedereen duidelijk dat de adellijke familie Alberda tot Vennebroek de belangrijkste familie in het dorp was.
Unico Evert Alberda hertrouwde freule Johanna Agnes van Dongen en kreeg met haar twee dochters. Toen zijn echtgenote in 1753 voor de derde keer in het kraambed lag, ging het mis: zij overleed. Vijf dagen later stierf ook het pasgeboren zoontje Johannes. Dertig jaar lang bleef Unico Evert Alberda tot Vennebroek als weduwnaar in Anloo wonen tot hij besloot het huis Vennebroek te verkopen voor 12.100 gulden. De grafkelder bleef van deze verkoop uitgesloten, want hierin waren zijn twee echtgenotes en enige zoontje bijgezet. Volgens de historicus Michèl de Jong, die onderzoek deed naar het gezin Alberda, hebben in latere jaren ook twee dochters en twee kleinzoons van Unico Evert hierin hun laatste rustplaats gevonden. Unico Evert Alberda overleed zelf in Groningen in 1794 en werd aldaar begraven.
De grafkelder van de Alberda’s raakte vergeten onder de kerkvloer tot deze werd herontdekt bij archeologisch onderzoek tijdens restauratiewerkzaamheden gedurende de oorlogsjaren. Hierbij werd de unieke trap naar de ingang ontdekt, die van veldkeien gemaakt was. Toen de restauratie van de kerk voltooid was, verdween alles weer onder de vloer.
Op 28 mei 2016 begon een lang gekoesterde wens van de stichting Vrienden van de Magnuskerk: de restauratie van de grafkelder en het zichtbaar maken van de adellijke funeraire representatie van de jonkers Alberda in de Magnus kerk. De heer Paul Brood zei hier namens de stichting tijdens de opening over, dat de tijd er rijp voor was, want er was geld, de gemeente en de Rijksdienst voor Monumentenzorg gaven toestemming en er waren goede mensen beschikbaar op het juiste moment.
Ook de heer Martin Panman sprak namens de stichting en vertelde hoe onderzoek in de archieven tot de herontdekking van deze bijzondere grafkelder geleid had. De archeoloog Pieter den Hengst deed uitgebreid onderzoek naar de geschiedenis van de kerk en hij vermoedde aanvankelijk dat de unieke trap van veldkeien uit het jaar 1000 zou kunnen zijn. Waarschijnlijk is de trap echter met de grafkelder in 1747 aangelegd en zat de veldkeien fundering in de weg. Deze keien zijn vervolgens hergebruikt als traptreden.
De restauratie architect Kor Holstein lichtte de nieuwe afsluiting van de grafkelder met een luik toe. Dit luik moest een plaats krijgen in het beeld van de kerk en daarom werd er niet voor een glasplaat gekozen, maar voor een eikenhouten luik, dat past bij de andere natuurlijke materialen in de kerk. Hierop is het familiewapen Alberda aangebracht, dat leesbaar is vanuit het Oosten, omdat vanuit deze richting de wederopstanding zal plaatsvinden.
Na het vertonen van de zeer geslaagde documentaire ‘Het vergeten graf van Anloo’ van de filmmaker Arno Cupedo werd het luik van de grafkelder geopend en werd niet alleen de unieke trap zichtbaar van veldkeien, maar ook de grafkelder met daarin een nieuwe kist met de overblijfselen van de zeven familieleden van jonker Unico Evert Alberda tot Vennebroek.
AiN legde na afloop drie takken lelies bij de grafkelder, als verwijzing naar het familiewapen Alberda, waarop drie gestileerde lelies staan en ter herinnering aan deze uitgestorven tak van de Alberda’s.
Bent u ook geïnteresseerd in adellijk erfgoed en nieuws? Word dan voor 17,50 euro per jaar donateur van onze Stichting Adel in Nederland door een mail te sturen naar info@adelinnederland.nl. U ontvangt dan drie keer per jaar ons digitale magazine in uw mailbox boordevol informatie en adellijk nieuws.
Link naar de website van de Magnus kerk met meer informatie: www.magnuskerk.nl
Onder redactie van Hanneke Ronnes, Conrad Gietman, Claartje Wesselink en de beeldredacteur Merel Haverman verscheen bij WBOOKS het boek ‘Schitterende ballast| Buitenplaatsen in de moderne wereld’. Voor wie een goed beeld wil krijgen van de geschiedenis van de Nederlandse buitenplaatsen in sterk veranderende tijden biedt dit boek een keur aan artikelen van gerenommeerde auteurs, die ieder vanuit hun eigen kennis kijken naar waar buitenplaatsen mee te maken hebben gekregen en krijgen. Het doet je soms afvragen hoe het mogelijk is dat buitenplaatsen nog steeds bestaan en je krijgt bewondering voor de inzet van de eigenaren en beheerders, die met veel creativiteit dit belangrijke historische erfgoed in stand weten te houden.
Het boek beschrijft de Nederlandse kastelen en buitenplaatsen in de roerige twintigste en eenentwintigste eeuw. Een tijd waarin dit erfgoed steeds kwetsbaarder werd als gevolg van maatschappelijke veranderingen. Hoe ga je dan om met deze ‘schitterende ballast’?
Huizen van de elite werden in toenemende mate gezien als ‘niet meer van deze tijd’ en werden verkocht, herbestemd of gesloopt. Landgoederen werden opgegeten door uitdijende dorpen en steden. Bewoners die tegen de tijdgeest in wilden vasthouden aan hun bezit, moesten op zoek naar creatieve en innovatieve oplossingen om de steeds hogere woonlasten en belastingmaatregelen te kunnen dragen. Dit boek belicht dit erfgoed en zijn oude en nieuwe gebruikers vanuit diverse invalshoeken: onder andere sociale, politieke, kunst- en cultuurhistorische, koloniale, feministische en landschappelijke aspecten komen aan bod.
Dit boek is zondermeer een aanrader en biedt voor iedereen interessante artikelen: van persoonlijke verhalen en anekdotes van eigenaren tot artikelen in breder perspectief. De vele illustraties maken het boek extra aantrekkelijk om te lezen.
Op Eerde nodigen de bossen en de lanen, die nu in herfsttooi gehuld zijn, uit voor een lange wandeling. Eerde werd in 1706 aangekocht door Johan Warner baron van Pallandt en hij bouwde hier het indrukwekkende huis dat er nog steeds staat. Het huis was eeuwenlang eigendom van de baronnen Van Pallandt, maar werd al voor de Tweede Wereldoorlog ingericht als internationale school en nog steeds is hier een internationale school gevestigd.
Natuurmonumenten is bezig met een omvangrijk herstelplan van de bijzondere lanenstructuur en niet alleen deze lanen, maar ook de buitengewoon fraaie bossen nodigen uit voor een lange herfstwandeling.
Rudi Ekkart en Claire van den Donk verdiepten zich grondig in het leven en het werk van Wallerant Vaillant en ontdekten veel over deze bijna vergeten kunstenaar. Wallerant was bijzonder veelzijdig en werkte zowel als schilder, als tekenaar en als graficus op een zeer hoog niveau.
Geboren in Frans Vlaanderen vestigde hij zich na een leertijd in Antwerpen tussen 1640 en 1645 in Amsterdam. Daar was hij aanvankelijk vooral werkzaam als tekenaar van in krijt uitgevoerde portretten, die een levendig beeld geven van de voorgestelde personen. Omstreeks 1655 verliet hij Amsterdam. In Duitsland maakte hij kennis met een nieuwe grafische techniek, de mezzotint. Hij werd een pionier in de beoefening van deze techniek. Terug in Amsterdam legde hij zich meer en meer toe op het maken van geschilderde portretten van vooral Amsterdamse patriciërs en werd hij een van de toonaangevende portretschilders van de Amstelstad. Tot zijn opdrachtgevers behoorden leden van de burgemeestersfamilie Van Loon. Ondanks de hoge kwaliteit van zijn werk is Wallerant Vaillant weinig bekend, vooral doordat zijn tekeningen en prenten vrijwel altijd in de mappen en dozen van prentenkabinetten zijn opgeborgen.
Dit boek brengt Wallerant Vaillant weer voor het voetlicht en Rudi Ekkart en Claire van den Donk zijn er wederom in geslaagd om een kwalitatief zeer goed boek te presenteren, dat tegelijkertijd heel toegankelijk geschreven is voor een breed publiek. WBOOKS staat, zoals altijd, garant voor een zeer verzorgde uitgave met rijk beeldmateriaal.