Adolf Pirsch (1858-1929) was een van oorsprong Oostenrijkse portretschilder, die zich in het Verenigd Koninkrijk vestigde en na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog naar Nederland verhuisde. Hier werd hij een geliefd society portretschilder en leden van adellijke geslachten als Van Rechteren Limpurg, Gevers, Van Lennep en Van Aldenburg Bentinck lieten zich door hem op het doek vereeuwigen.
Zijn portretten waren representatief, kleurrijk, decoratief en straalden internationale allure uit. Het gezin Von Ilsemann is op dit grote portret geplaatst in een klassieke setting met zuilen en weelderige draperieën op de achtergrond. De heer des huizes, Sigurd Wilhelm Adolf Arnold Frank Christoph von Ilsemann (1884-1952), staat formeel afgebeeld in het uniform van vleugel-adjudant van Keizer Wilhelm II en zijn helm links maakt – bijna sacraal als een kroon geplaatst – prominent deel uit van de compositie. Zijn echtgenote, Elizabeth Mechtild Marie Sophie Louise gravin van Aldenburg Bentinck (1892-1971), ligt half neergevleid in een elegante pose, die doet denken aan de portretten van de Italiaanse portretschilder Giovanni Boldini (1842-1931). Naast haar zijn haar twee oudste zoontjes Wilhelm-Viktor (1921-2016) en Siegfried (1923) afgebeeld. De jongste zoon Rüdiger (1929-1993) ontbreekt, want hij was nog niet geboren.
T/m 13 oktober kunt u elke zondagnamiddag het kasteel bezoeken. De tentoonstelling start met de bouwgeschiedenis van het kasteel. Gedurende bijna vier eeuwen verbleef de familie d’Ursel ’s zomers in Hingene, maar ’s winters in Brussel. Generatie na generatie woonden ze in het hôtel d’Ursel op de Houtmarkt. Plannen, maquettes, foto’s en een 3D-model wekken deze schitterende stadsresidentie opnieuw tot leven, maar er wordt ook het verhaal van de sloop verteld in 1960.
Het contrast met de zomerresidentie kan niet groter zijn. De recente terugplaatsing van tientallen wandbespanningen met bedrukt en beschilderd katoen bekroont de jarenlange restauratie. Er wordt het verhaal verteld van de restauratie en de ontstaansgeschiedenis: van het productieproces en de technieken tot de motieven en de kleuren. Ze sluiten aan bij een lange artistieke traditie.
Al in de 18de en de 19de eeuw is het kasteel het thuis van enkele adellijke amateurschilderessen. De centrale figuur was Antonine de Mun, 6de hertogin d’Ursel (1849–1931). Tot slot bezoekt u de spiegelzaal en de salons, waarvan sommige zijn gedecoreerd met katoenen wandbespanning en andere met schitterend roze en blauw Chinees papierbehang. En ook de zeldzame zijden sprei, die in recent jaren opdook bij een Nederlandse antiquair, is deze zomer te zien in Hingene!
Deze zomer is er tevens een bijzondere tentoonstelling te zien: Les Liaisons Désireuses. Over lust, verleiding en verlangen. Hierover leest u meer op de website van het kasteel.
De Nederlandse adel kent op dit moment geen leden met de titel van hertog, maar onder Koning Willem I werden er drie hertogen in de Nederlandse adel opgenomen: De Beaufort-Spontin, De Looz-Corswarem en D’Ursel. Hun nakomelingen kozen in 1830 na de Belgische afscheiding voor de Belgische nationaliteit en gingen daardoor deel uitmaken van de Belgische adel, maar formeel behoren zij ook nog steeds tot de Nederlandse adel.
Eén van deze drie was Charles Joseph hertog d’Ursul (1777-1860). Hij werd grootmeester van Koningin Wilhelmina, de echtgenote van Koning Willem I. In 1830 stond hij bekend als zeer orangistisch en zijn huis in Brussel werd door het opstandige volk geplunderd. Hij zocht zijn toevlucht in zijn zomerverblijf kasteel d’Ursel in Hingene en schreef: ‘Ik heb een grote weerzin om opnieuw voet in Brussel te zetten en ik ben niet meer in het huis geweest sinds ik er verjaagd ben door een bende plunderaars.’ Uiteindelijk koos hij in 1830 voor de Belgische nationaliteit en zijn nakomelingen leven nog steeds voort in de Belgische adel, waarbij de Chef de Famille de titel van hertog heeft en de overige leden graaf/gravin zijn.
In 1973 werd het kasteel d’Ursel verkocht door de 8e hertog. Sinds 1994 is het kasteel in het bezit van de provincie, die het restaureerde en er sindsdien succesvol vele activiteiten organiseert. In 2009 keerde een belangrijk deel van de oorspronkelijk inrichting terug dankzij een bruikleen van de 10e hertog: duizenden boeken en verder portretten, meubelen en siervoorwerpen.
Frederik Willem Christiaan Hendrik (‘Frits’) baron van Tuyll van Serooskerken (1851-1924) was kamerheer i.b.d. van Koning Willem III en Koningin Wilhelmina. Naast voorzitter van de Algemeene Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer was hij lid van het algemeen College van advies voor de lichamelijke opvoeding, secretaris en voorzitter van de Nederlandse Harddraverij- en Renvereeniging en voorzitter van de koninklijke Nederlandse Jachtvereeniging.
In 1912 werd Frits van Tuyll de eerste voorzitter van het Nederlands Olympisch Comité en in 1898 was hij ook de eerste Nederlander die Lid werd van het Internationaal Olympisch Comité.
In 1928 werd er ter ere van hem het standbeeld De Olympische Groet geplaatst voor het Olympisch Stadion in Amsterdam.
Onder de titel ”doorzomeren met cultuurZIEN” organiseert cultuurZIEN tijdens de zomervakantie vier stadswandelingen door Kampen. Iedere wandeling vindt in de avond plaats, duurt ca 1,5 uur en de deelnamekosten bedragen € 10, – p.p.p.w.
De stadswandeling op 27 juli heeft als thema ”Adel in Kampen, tussen Vispoort en Bovenkerk”. Kampen was in de 19e eeuw een aantrekkelijke stad om in te wonen voor de bovenlaag van de bevolking. De gemeentepolitiek was in de eerste helft van de eeuw ook gericht op het aantrekken van families uit deze groep. Gezien het grote aantal adellijke families in de stad, was men daar behoorlijk succesvol in. Daaronder bevonden zich zeer oude adellijke geslachten, zoals de freules Sickinghe en de graaf Van Rechteren Limpurg. Tussen 1843 en 1866 was jonkheer Wttewael van Stoetwegen burgemeester van Kampen. Aan de Oudestraat woonden de freules Van Dörnberg Heiden en hun buurman was jonkheer Ortt. Wethouder Johannes Jacobus van Ingen stamde uit een Kamper geslacht, waarvan één tak geadeld zou worden. Na instelling van het koninkrijk werden sommige personen geadeld, vanwege hun militaire verdiensten, zoals de officiersfamilie Van Spengler aan de Burgwal. Zij hadden zich op het slagveld onderscheiden in de strijd tegen de Fransen en patriotten.
De stadswandeling over ”Adel in Kampen” start op 27 juli om 19.30 uur op het Visplein. Vooraf opgeven voor deelname kan via kunst@cultuurzien.nl of bel (038)331 10 24.
De reizende tentoonstelling genaamd ,,Johannieters aan de Noordzeekust’’ is nu in Leer te zien. In de Duits-Nederlandse kuststreek speelden de Johannieters een belangrijke rol in de ontwikkeling van de waterbouw, de landbouw en de cultuur. Uit een oorkonde blijkt dat er in het jaar 1319 al twintig Friese Johannieterkloosters aan de Noordzeekust waren. In de werkgroep van Oost-Friese kloosterplaatsen van de kloostervereniging Ihlow ontstond het idee, om in een reizende tentoonstelling de geschiedenis van de Johannieterkloosters in Groningen, Oost-Friesland en Oldenburg aan de man te brengen.
Jonkheer dr. ing. Tom Versélewel de Witt Hamer uit Groningen sprak over het verleden en heden van de Johannieter in Nederland en pianist Carl Anton Freiherr (baron – red.) zu Inn- und Knyphausen uit Nüttermoor begeleidde op zijn klavecimbel de feestelijke opening met muziek uit de Barok.
In Diepenveen ligt aan de Roeterdsweg de oude uit 1868 daterende Algemene begraafplaats. Op deze dodenakker treft men namen aan van patriciaatsfamilies als Crommelin, Ankersmit, Kronenberg, Iordens, IJssel de Schepper en Van Lennep, maar ook adellijke als Van Tuyll van Serooskerken, Goldman, Rethaan Macaré, Van der Borch van Verwolde, Smissaert en De Kock.
De begraafplaats ligt verstild en was enigszins aan het verval prijs gegeven, maar in het voorjaar van 2012 is een zeer gemotiveerde werkgroep begonnen met het in oude staat terugbrengen van het oudste gedeelte: hekwerken zijn gerestaureerd, zerken zijn herplaatst en de belettering is weer leesbaar gemaakt. Helemaal achteraan op de begraafplaats vindt men het indrukwekkende graf-met-de-hondjes.
Jonkvrouwe Cécile de Kock werd geboren op 30 augustus 1847 in ’s-Gravenhage als dochter van jonkheer Karel Wendelin de Kock en jonkvrouwe Louise Elisabeth des Tombe. Haar vader was officier bij de infanterie en werd uiteindelijk generaal-majoor titulair. In de jaren 1858-1879 was hij adjudant van de Prins van Oranje, de oudste zoon van Koning Willem III.
Op 5 mei 1870 huwde zij in ’s-Gravenhage op tweeëntwintigjarige leeftijd Otto Adriaan Smissaert, die op dat moment zelf eenentwintig jaar oud was. Het was een voornaam gezelschap dat op het stadhuis verscheen, want voor de bruid traden haar ooms Albert Hendrik Wendelin baron de Kock, President van den Raad van Indië, en jonkheer Hendrik Pieter de Kock, kapitein-ter-zee en Inspecteur van het Loodswezen, als getuigen op en ook de bruidegom had twee ooms als getuigen: Jacob Willem Hendrik Smissaert, lid van de gemeenteraad in ’s-Gravenhage, en Edward baron van Lynden, lid van de Ridderschap van Gelderland, oud-controleur der directe belastingen en oud-lid van de Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van Gelderland.
Op 28 juli 1873 werd in ´s-Gravenhage hun eerste kind geboren: Annette. Nadien vertrokken zij op 15 maart 1874 vanuit Marseille met het schip ‘Tigre’ naar Singapore. Hier vandaan werd de reis met het stoomschip ‘Neva’ voortgezet naar Batavia, waar zij op 19 april aankwamen. Op 30 april werd de reis voortgezet per stoomschip ‘W. Cores de Vries’ naar het op Midden-Java gelegen Wono Pringgo. Hier bekleedde haar echtgenoot een functie op een suikerfabriek. De familie Smissaert was bekend met Nederlands-Indië, want de grootvader van haar echtgenoot was hier inspecteur-generaal van de tinmijnen op Banka en Billiton geweest en werd later resident van Banka, tot hij hier in 1819 door moordenaarshand om het leven kwam.
Helaas overleed hun dochtertje hier op 11 mei 1874 negen maand oud. Een jaar later werd op 9 april 1875 hier hun zoon Charles geboren en daarna keerden zij met een bediende in mei 1876 per stoomschip ‘Voorwaarts’ terug naar Nederland en kwam er aan hun Indisch avontuur al na twee jaar een einde; was het klimaat voor Cécile Smissaert misschien te zwaar geweest? Zij vestigden zich eerst in ‘s-Gravenhage, want op 4 augustus 1876 werd hier hun tweede zoon Lucien geboren. Nadien verhuisden zij naar Leiden en hier overleed aan het Rapenburg hun jongste zoontje op 4 januari 1877 nog maar vijf maanden oud.
Inmiddels had haar echtgenoot in Diepenveen het Huis Roobrug aangekocht en verbleef het gezin hier om te genieten van de geneugten van het landelijk leven. Een hoogtepunt bracht het jaar 1887, toen haar schoonvader in de Nederlandse adel verheven werd en vanaf dat moment gingen ook haar echtgenoot en enig overgebleven kind als jonkheer door het leven.
Op 1 juni 1893 kwam echter aan het geluk een einde, toen zij op vijfenveertigjarige leeftijd overleed op Huis Roobrug in Diepenveen, een diepbedroefde echtgenoot en een zoon van achttien jaar achterlatende: “Heden overleed, tot mijne diepe smart, mijne Echtgenoote Vrouwe Cécile Smissaert geb. De Kock.”
Haar leven was liefde De treurende weduwnaar stichtte haar een vorstelijke tombe met daarop het familiewapen Smissaert met het – nu wel heel toepasselijke – familiedevies ‘POUR MIEULX J’ENDURE’ (ik had nogal te verduren) en de tekst: “CECILE SMISSAERT geb. de KOCK 30 Aug. 1847 1 juni 1893. HAAR LEVEN WAS LIEFDE”, terwijl twee treurende teckels aan de voet van de tombe als symbool van trouw de wacht houden.
En hoe verging het de bedroefde weduwnaar verder? Nog geen jaar later hertrouwde hij zijn nichtje Marie Louise Crommelin (1848-1925) en ging met haar op het Huis Beukenhorst in Brummen wonen. Met haar vierde hij in 1919 nog het zilveren huwelijksfeest en overleed uiteindelijk in 1926 zevenenzeventig jaar oud, na het jaar ervoor voor de tweede keer weduwnaar te zijn geworden.
Met zijn eerste grote liefde werd hij echter nimmer herenigd, want hij werd in Brummen begraven naast zijn tweede echtgenote.
Bovenstaand verhaal stond eerder in de Nieuwsbrief van de Nederlandse Adelvereniging en in het digitale magazine van de stichting Adel in Nederland, jaargang 1, nr. 2 – april 2017. Dit magazine wordt drie keer per jaar per mail aan de donateurs van de stichting Adel in Nederland toegestuurd. Voor 17,50 euro per jaar kunt ook u donateur worden en dit magazine in uw mailbox ontvangen. Mail voor meer informatie naar info@adelinnederland.nl (i.v.m. omstandigheden reageren wij minder snel dan wij anders proberen te doen, graag uw begrip hiervoor).
Wiesje Alexandra Floor Meijer, geboren Amsterdam 13 juli 2024, dochter van Floris Christiaan Ruut Meijer en Anne Jacobine Meijer née jonkvrouwe van Geen.
Op landgoed Prattenburg is een vermist manuscript, dat al tientallen jaren zoek was, onlangs teruggekeerd. De ontdekker overhandigde de vuistdikke bundel aan de rentmeester en de archivaris van het landgoed. Dit register, deel 9 uit de handschriftenverzameling Opt Straeten van der Moelen, dateert uit 1642. Het bevat tekeningen van wapens in kerken in de gewesten Holland en Utrecht, een afschrift van de lijst van Utrechtse ridderhofsteden uit 1536 en de Verbandbrief van bisschop Rudolf van Diepholt uit 1436.
Prattenburg kwam in 1694 in het bezit van Jacob van Wijck en hij liet het twee jaar later na aan zijn neef mr. Anthony van Asch van Wijck (1662-1728), die burgemeester van Utrecht was. Prattenburg bleef sindsdien in het bezit van het geslacht Van Asch van Wijck
Ellis Maud barones de Smeth née Brandon, geboren Amsterdam 8 april 1923, Engelandvaarster, draagster Verzetsherdenkingskruis, overleden Schilde (B) 12 juli 2024, dochter van Frederik Charles Brandon en Adèle Cornelia Manikus, weduwe van Jan Anne baron de Smeth en eerder weduwe van Albert Vis.
Ellis Maud Brandon werd geboren in een familie van ondernemers en kooplieden, die een tijdlang in Ned.-Indië woonachtig was en door haar ondernemersactiviteiten wat meer internationaal georiënteerd was; zo was haar grootvader Jan Frederik Brandon gehuwd met de Britse Alice Evans en was haar overgrootvader consul van Uruguay. De familienaam was aanvankelijk Brandão en vermoedelijk betreft het oorspronkelijk een familie van Sefardische Joden uit Portugal.
Al in een vroeg stadium van de Tweede Wereldoorlog werd Ellis Maud Brandon actief in het verzet en werd zij koerierster voor de illegale bladen Het Parool en Vrij Nederland. Daarnaast probeerde zij Joodse gezinnen te overtuigen om te vluchten via een vluchtweg, die haar vriend en verzetsstrijder Herman Friedhoff (1920-2000) had helpen opbouwen. Uiteindelijk moesten zij en Herman Friedhoff onderduiken en een enerverende periode van acht maanden met steeds wisselende onderduikadressen volgde.
Tijdens de bezetting van ons land in de jaren 1940-1945 hebben zo’n 1700 Nederlandse mannen en vrouwen geprobeerd uit Nederland te ontsnappen om vervolgens vanuit Engeland tegen de Duitse bezetters te vechten. Ongeveer 700 hebben Engeland helaas nooit gehaald. Ellis Brandon vertrok in 1943 samen met Engelandvaarder Herman Friedhoff uit Nederland en kwam via België, Frankrijk, Spanje en Portugal in 1944 in Engeland aan. Hier werd zij medewerkster op het Ministerie van Binnenlandse Zaken bij de bevolkingsadministratie en kreeg later als opdracht om vanaf het dak van dit ministerie de overkomende gevechtsvliegtuigen te observeren, om te kunnen waarschuwen voor bombardementen.
In 1944 huwde zij de Engelandvaarder en RAF jachtvlieger Christoffel (‘Chris’) Krediet (1915-1975), die samen met Peter Tazelaar (1920-1993) en Erik Hazelhoff Roelfzema (1917-2007) zendapparatuur op de Nederlandse kust brachten voor het verzet. Na enkele jaren besloten zij echter uiteen te gaan. Chris Krediet hertrouwde in 1950 Ellen Hazelhoff Roelfzema, het zusje van Erik, en Ellis hertrouwde in 1952 Albert (‘Ab’) Vis (1920-1971), met wie zij twee zonen kreeg. Het gezin woonde in De Steeg, maar Ab was als commercieel medewerker werkzaam bij de Overijsselse Jachtwerf W. Huisman B.V. in Vollenhove.
Na zijn tragische vermissing in 1971 tijdens het zeilen op de Noordzee, ‘de sport waar hij zo van hield’, bij zijn deelname aan de Noordzeerace, hertrouwde zij in 1976 de kolonel der artillerie b.d. Jan Anne baron de Smeth (1924-2017). Hij was weduwnaar van jonkvrouwe Florentine Theodora Calkoen (1928-1974), oud-commandant van het Korps Rijdende Artillerie en oud-provinciaal militair commandant van Gelderland. Na hun huwelijk vestigden zij zich in Schilde in België – ‘We zijn destijds gevlucht voor Den Uyl’, zou zij later met een knipoog zeggen.
Haar kleindochter Carlijn Vis legde haar verhaal vast in het geromantiseerde boek Vrij spel. In een interview in De Volkskrant in 2012 naar aanleiding hiervan zou zij over haar oorlogservaringen zeggen, dat zij hier niet veel over gepraat had: “We moesten gewoon geld verdienen en Nederland opbouwen” en “Als je die oorlog al zo intens hebt beleefd, hoef je er niet meer voor te vluchten. Door die diepe ervaring heb je al veel verwerkt.”
Op 29 december 1980 ontving Ellis barones de Smeth uit handen van Z.K.H. Prins Bernhard het Verzetsherdenkingskruis, nadat zij na haar aankomst in 1944 in Engeland een onderscheiding geweigerd had. Op 12 juli 2024 kwam Ellis Maud barones de Smeth née Brandon op 101-jarige leeftijd te overlijden. Boven de annonce van haar overlijden haar motto ‘Niet bang zijn kun je leren’.
In een communiqué van het Koninklijk Huis, waarin vreemd genoeg de naam De Smeth en de titel barones ontbrak, stond: “Met groot respect gedenken wij verzetsvrouw en Engelandvaarder Ellis Brandon. Wij herinneren ons haar als een vrouw met een scherp afgesteld gevoel voor goed en kwaad. Zij liet zich niet intimideren door dreiging en gevaar en hield vast aan haar overtuiging dat vrijheid boven alles gaat. Nederland is haar grote dank verschuldigd.” – Koning Willem-Alexander, Koningin Máxima en Prinses Beatrix