In de decemberuitgave van het digitale magazine van de Stichting Adel in Nederland stond onder meer onderstaand verhaal over de baronie van Asperen door jonkheer mr. Dolph Boddaert. Deze baronie was eeuwenlang in het bezit van het geslacht Van Boetzelaer en is na een onderbreking sinds 1938 opnieuw familiebezit van de Van Boetzelaers. Het magazine van AiN wordt vier keer per jaar per mail aan de donateurs toegestuurd. Voor 17,50 euro per jaar kunt u donateur worden, steunt u ons in onze werkzaamheden en krijgt ook u dit digitale magazine toegestuurd. Mail voor meer informatie naar nieuwsbrief@adelinnederland.nl
De oudste geschiedenis van de heerlijkheid, later baronie, van Asperen is alleen fragmentarisch bekend. In de twaalfde eeuw was de heerlijkheid in het bezit van de heren van Arkel. Zo wordt vermeld, dat Jan III van Arkel overleed in 1112, waarna zijn zoon Volpert hem opvolgde als heer van Arkel. De zoon van Volpert, Gerrit, verkocht de heerlijkheid aan zijn neef Jan VII van Arkel. In 1204 verwoest graaf Willem I van Holland het vermoedelijk twaalfde-eeuwse kasteel Waddenstein van de familie van Arkel en de stad zelf. Johan van Arkel bouwt het kasteel weer op.
Na het overlijden van Jan de Sterke van Arkel in 1272 verkreeg zijn zoon Otto van Arkel Asperen. Otto droeg de heerlijkheid in 1313 op aan graaf Willem III van Holland, die hem de heerlijkheid vervolgens weer in leen gaf.
In 1354 ging de heerlijkheid door huwelijk over aan Dirk van Polanen van der Leck. Zijn zoon Otto van Polanen volgde hem op, maar deze had geen zoons. Hij liet de heerlijkheid Asperen na aan zijn dochter Elburg. Zij verkreeg het kasteel Waddenstein aan de noordkant van Asperen. Zij trouwde met Jan van Langerak en hun dochter Elburg van Langerak trouwde omstreeks 1430 met Rutger IV van den Boetzelaer, geboren omstreeks 1405, die aldus heer van Asperen werd.
Intussen maakte de zuster van Elburg van Polanen, genaamd Cunegonda, eveneens aanspraak op de heerlijkheid Asperen. Zij was getrouwd met Frederik van Rechteren, en na haar overlijden in 1437 werd haar zoon Sweder van Rechteren beleend met Asperen. Deze droeg zijn rechten kort daarna over aan Arend Pieck van Beesd. In 1444 komt het tot een voorlopige verzoening tussen enerzijds Rutger van den Boetzelaer en zijn vrouw Elburg, en anderzijds Arend Pieck. Rutger wordt erkend als heer van half Asperen en eigenaar van het slot Waddenstein bij de Heukelumse poort. Arend Pieck behield de andere helft van de heerlijkheid Asperen en het kasteel Lingenstein aan de zuidkant van Asperen bij de Gellecomse poort.
Later ontstaat er toch weer onenigheid tussen de beide rivalen. Op een kwade dag in 1460 lokt een verwant van Arend Pieck, genaamd van Vuren (in sommige kronieken aangeduid als Willem van Buren) de ongewapende Rutger van den Boetzelaer buiten de slotpoort en schiet hem dood met een knipbus.
Van Vuren vlucht daarna naar het kasteel van Arend Pieck, dat vervolgens namens de graaf van Holland door de heer van Brederode werd belegerd. Willem van Vuren wilde vluchten, maar werd gegrepen, naar Den Haag gebracht en aldaar in 1461 onthoofd.
De helft van de heerlijkheid Asperen, beleend aan Arend Pieck, werd verbeurd verklaard en verkocht aan Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, die dan ook in 1461 gehuldigd werd als heer van Asperen. Maar vervolgens wist een zoon van Arend Pieck, genaamd Gijsbert Pieck, tegen betaling van 1000 guldens de halve heerlijkheid weer van hertog Karel te verwerven, maar niet voor lang. In 1480 kwam het tot oorlog tussen hertog Karel en Maximiliaan van Oostenrijk. Gijsbert Pieck koos de kant van hertog Karel, maar zijn kasteel werd door de Hollanders belegerd, waarna Gijsbert naar Gelderland vluchtte. De halve heerlijkheid werd voor de tweede maal verbeurd verklaard en Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië gaven op 12 februari 1481 de heerlijkheid Asperen in leen aan Wessel van den Boetzelaer, de zoon van de in 1460 doodgeschoten Rutger. Toen ook zijn moeder Elburg van Langerak overleed, werd Wessel op 7 augustus 1488 ook met de andere helft van Asperen beleend. Vanaf dat moment was hij onverdeeld heer van Asperen.
Na zijn dood in 1492 ging de heerlijkheid Asperen over op zijn zoon Rutger V van den Boetzelaer. Omdat Langerak in 1536 werd geplaatst op de lijst van ridderhofsteden in Utrecht, werd Rutger V sinds dat jaar ook beschreven in de ridderschap van Utrecht. Vervolgens werd de heerlijkheid Asperen in 1544 door keizer Karel verheven tot baronie. Vanaf dat moment worden de heren van den Boetzelaer aangeduid met ‘baron van Asperen, heer van Langerak’.
Zijn zoon Wessel VII wordt in 1612 door keizer Mathias verheven tot baron van het Heilige Roomse Rijk. In 1613 kreeg hij zitting in de ridderschap van Holland. Enige jaren later was hij betrokken bij een poging om de gevangengenomen Johan van Oldenbarnevelt te bevrijden. Wessel overleed in 1632.
Uit zijn huwelijk met Amelia van Marnix van Sint Aldegonde stamt Rijksbaron Philip Jacob I van den Boetzelaer, vanaf 1632 heer van Asperen en vriend en vertrouweling van prins Willem II. Na de mislukte staatsgreep door Willem II en diens overlijden werd Philip Jacob betrokken in het proces tegen de griffier van de Staten Cornelis Musch, waarbij beiden van corruptie beschuldigd werden. Hij overleed in 1652.
Philip Jacob I had twee zonen uit zijn huwelijk met Anna van der Noot. De oudste was ook genaamd Philip Jacob II (1634 – 1688), getrouwd met Marie Cornelia van der Mijle; hij volgde in 1652 zijn vader op als heer van Asperen. Hij was prinsgezind. Op de noodlottige 20e augustus 1672 was hij in vergadering van de Staten van Holland, toen zich ‘een tumult omtrent de voorpoort’ voordeed. Claude Frédéric t’Serclaes de Tilly had op dat moment als commandant het bevel over de ruitercompagnieën die de gevangenpoort in Den Haag bewaakten. Philip Jacob zou toen het bevel aan de Tilly hebben gegeven om zich terug te trekken, waarna het gepeupel vrij spel kreeg om de gebroeders de Witt te vermoorden. In het zelfde jaar 1672 wordt het kasteel Waddenstein evenals het kasteel Heukelum door de Franse troepen opgeblazen, waarna de fundamenten worden afgebroken. Philip Jacob II overlijdt in 1688.
De jongste zoon van Philip Jacob I was Carel (1635 – 1708), in eerste echt getrouwd met Anna Catharina Musch (1641 – 1667), een dochter van de eerdergenoemde Cornelis Musch, en vervolgens met Sophia Ferens (1643 – 1721). Uit het tweede huwelijk stamt de huidige familie van Boetzelaer.
Uit het eerste huwelijk van Carel en Anna Catharina Musch stamt Philip Jacob IV 1664 – 1706, getrouwd met Paulina Ipermans.
Na het overlijden van Philip Jacob II in 1688 verkreeg zijn dochter Anna Magdalena de baronie van Asperen, aanvankelijk voor de helft met haar zuster Marie Cornelia, maar na haar overlijden in 1714 geheel. Hun oudere broer Philip Jacob II was al in 1686 overleden. Bij uiterste wildbeschikking liet zij Asperen na aan haar neef Philip Jacob V, de zoon van Philip Jacob IV.
Philip Jacob V (1690 – 1772) werd na het overlijden van zijn tante Anna Magdalena in 1721 heer van Asperen. In 1730 werd hij door keizer Karel VI verheven tot Rijksgraaf. Hij trouwde met Constantia Maria Dutry van Haeften 1698 – 1760, een dochter van Benjamin Dutry, die in 1712 de heerlijkheid Haaften door koop verkreeg.
Uit dit huwelijk werd geboren Philip Marie Rijksgraaf van den Boetzelaer (1738 – 1811), vanaf 1773 heer van Asperen. Hij trouwde in 1777 met Johanna Aleida Heuvelmans (1750 – 1783). De twee kinderen uit dit huwelijk zijn jong gestorven. In 1795 werd de Bataafse Republiek uitgeroepen en de stadhouder Willem V wordt van zijn ambten vervallen verklaard. Op 1 mei van dat jaar wordt de Staatsregeling voor het Bataafse volk aangenomen. Hierin werd onder meer verklaard: ‘Alle zogenaamde heerlijke rechten en titels zijn van nu af aan mede in de Nederlandse republiek afgeschaft en vernietigd’. Dit blijft zo tot de nieuwe Grondwet van 1814, waarbij de heerlijke rechten voor een deel hersteld werden. Maar Philip Marie heeft dit niet meer mogen meemaken. Hij overleed in 1811 en hiermee stierf de grafelijke tak van de familie van den Boetzelaer uit. Bij testament had Philip Marie zijn neef Elias Dutry, heer van Haeften en burgemeester van Zaltbommel (1744 – 1812) tot universeel erfgenaam benoemd.
Een jongere broer van Philip Marie, Benjamin van den Boetzelaer (1742 – 1807) had een dochter Elisabeth Henriette van den Boetzelaer (1777 – 1813), die getrouwd was met viceadmiraal Gerrit Verdooren, 1757 – 1824. Verdooren had deelgenomen aan de slag bij de Doggersbank in 1781 en was daarom in 1815 benoemd tot commandeur van de Militaire Willemsorde. Bij KB van 28 juli 1815 nr. 1 werd zijn naam gewijzigd in Verdoorn van Asperen, met de toevoeging, dat deze naam niet erfelijk zou zijn. Kennelijk is Verdooren niet in het bezit van de heerlijkheid geweest.
Elias Dutry van Haeften trouwde in 1794 met Stijntje Bruggink (1774 – 1846). Door zijn dood in 1812 heeft hij het herstel van de heerlijke rechten niet meer mogen meemaken Zijn weduwe was tot haar dood in 1846 vrouwe van Asperen Zij liet Asperen na aan haar dochter Maria Dutry van Haeften (1795 – 1854), getrouwd met Christiaan Jacobus Vermeulen. Intussen was bij de grondwet van 1848 de publiekrechtelijke status van de heerlijkheid geheel vervallen. Na die tijd heeft de bezitter van een heerlijkheid, of beter gezegd een ‘voormalige heerlijkheid’ nog maar een beperkt aantal rechten, de zogenaamde ambachtsgevolgen of accrochementen. Het jachtrecht werd afgeschaft bij de Jachtwet 1923 en het recht om de naam van de heerlijkheid aan de geslachtsnaam toe te voegen werd in 1859 ook afgeschaft. Gebleven zijn het visrecht, het recht van kerkbank en in sommige gevallen nog andere rechten.
De dochter van Maria Dutry, Suzanna Jacoba Hermana Vermeulen (1818 -) trouwde in 1860 met de uit Zwitserland afkomstige Johann Christian Gottlieb Suter (1826 -). Hun zoon, mr. dr. Salomon Anton Suter, promoveerde in 1890 in Leiden op het traktaat van Constantinopel over de vaart op het Suez kanaal. Hij wordt in 1893 als heer van Asperen vermeld. Op de plaats van het oude kasteel Waddenstein laat hij een huis bouwen, dat de oude naam Waddenstein krijgt. Dit huis is in 1952 aangekocht door de gemeente Asperen en tot 1986 als raadhuis gebruikt.
Suter overlijdt in 1936, waarna de heerlijkheid Asperen op de veiling wordt verkocht aan een mevrouw Helmut – Pieck, een naamgenote en mogelijk zelfs een afstammelinge van Arend Pieck, die wij in de 15e eeuw leerden kennen als heer van Asperen en rivaal van Rutger van den Boetzelaer. Mevrouw Helmut – Pieck verkoopt de heerlijkheid in 1938 onderhands aan Carel Wessel Theodorus baron van Boetzelaer, heer van Asperen en Dubbeldam (1873-1956), zendingsconsul, voorzitter van het Nederlands Zendingsgenootschap en lid van de Tweede Kamer. Carel Wessel liet Asperen na aan zijn zoon mr. Constant Wilhelm baron van Boetzelaer (1915 – 1996), ambassadeur te Wenen en vertegenwoordiger van de Internationale Atoomorganisatie. En deze liet de heerlijkheid Asperen na aan zijn zoon Floris baron van Boetzelaer, uitgever, geboren 1951, de huidige heer van Asperen. Volgens mededeling van laatstgenoemde bezit hij inderdaad nog het visrecht op de Linge en het recht van kerkbank in de kerk van Asperen.
Bergen december 2018
Literatuur:
Beekman Beschrijving van de stad en baronie Asperen, 1745
A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek 1839, deel 1
K.N. Korteweg de middeleeuwse Heren van Asperen in DNL 69 (1952) 136-157
J.W. des Tombe en C.W.L. van Boetzelaer Het geslacht van den Boetzelaer Assen 1969
Bespreking van dit boek door R.C.C. de Savornin Lohman in DNL 98 (1981) 426 – 437
Catharina L. van Groningen De vijfherenlanden met Asperen, Heukelum en Spijk, 1989
L.M. van der Hoeven De nazaten van Michiel Adriaanszoon de Ruyter, 2007
Antheun Janse De sprong van Jan van Schaffelaar internetpagina