Het Gerechtshof in Brussel heeft op 1 oktober 2020 einduitspraak gedaan in de langlopende procedure van Delphine van Saksen Coburg (voorheen Boël) tegen haar vader Koning Albert II van België.
De eerste vordering van Delphine betrof de vaststelling, dat Koning Albert haar vader is. Nadat een DNA test had uitgewezen, dat hierover geen twijfel bestond, heeft Koning Albert zich niet meer verweerd tegen deze vordering. Deze werd dan ook door het Hof zonder meer toegewezen.
Delphine vorderde daarnaast dat zij de naam van Saksen Coburg zou mogen voeren. Deze naam werd al door de eerste Koning van België gedragen. Ook deze vordering werd toegewezen.
Ten slotte vorderde zij voor haarzelf en voor haar kinderen het recht om de titel Prins en Prinses van België en het predikaat Koninklijke Hoogheid te mogen dragen. Zij beriep zich daarbij op artikel 2 van het KB van 12 november 2015. Dit artikel bepaalt, dat de directe afstammelingen van Koning Albert II deze titel mogen voeren. Een bijzonderheid daarbij is, dat dit recht ook toekomt aan afstammelingen in de vrouwelijke lijn.
De Koning voerde tegen deze vordering het verweer, dat dit artikel alleen zou gelden voor zijn afstammelingen, die deze titel al voerden op het moment van inwerkingtreding van het KB van 2015, en voor de afstammelingen die nadien geboren werden. Het zou dus niet gelden voor personen, die op dat moment al in leven waren, maar pas nadien de status van afstammeling verkregen.
Het Hof verwierp dit verweer, onder meer omdat een dergelijke uitleg van het KB in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel van artikel 10 en 11 van de Belgische Grondwet (vergelijkbaar met artikel 1 van de Nederlandse Grondwet) Het Hof besliste dan ook, dat Delphine en haar kinderen de titel Prinses, dan wel Prins van België mogen voeren.
Bergen 5 oktober 2020
Dolph Boddaert
Link naar de persconferentie op 5 oktober 2020 https://www.youtube.com/watch?v=-cRDTpHtgEo