In Diepenveen ligt aan de Roeterdsweg de oude uit 1868 daterende Algemene begraafplaats. Op deze dodenakker treft men namen aan van patriciaatsfamilies als Crommelin, Ankersmit, Kronenberg, Iordens, IJssel de Schepper en Van Lennep, maar ook adellijke als Van Tuyll van Serooskerken, Goldman, Rethaan Macaré, Van der Borch van Verwolde, Smissaert en De Kock.
De begraafplaats ligt verstild en was enigszins aan het verval prijs gegeven, maar in het voorjaar van 2012 is een zeer gemotiveerde werkgroep begonnen met het in oude staat terugbrengen van het oudste gedeelte: hekwerken zijn gerestaureerd, zerken zijn herplaatst en de belettering is weer leesbaar gemaakt. Helemaal achteraan op de begraafplaats vindt men het indrukwekkende graf-met-de-hondjes.
Jonkvrouwe Cécile de Kock werd geboren op 30 augustus 1847 in ’s-Gravenhage als dochter van jonkheer Karel Wendelin de Kock en jonkvrouwe Louise Elisabeth des Tombe. Haar vader was officier bij de infanterie en werd uiteindelijk generaal-majoor titulair. In de jaren 1858-1879 was hij adjudant van de Prins van Oranje, de oudste zoon van Koning Willem III.
Op 5 mei 1870 huwde zij in ’s-Gravenhage op tweeëntwintigjarige leeftijd Otto Adriaan Smissaert, die op dat moment zelf eenentwintig jaar oud was. Het was een voornaam gezelschap dat op het stadhuis verscheen, want voor de bruid traden haar ooms Albert Hendrik Wendelin baron de Kock, President van den Raad van Indië, en jonkheer Hendrik Pieter de Kock, kapitein-ter-zee en Inspecteur van het Loodswezen, als getuigen op en ook de bruidegom had twee ooms als getuigen: Jacob Willem Hendrik Smissaert, lid van de gemeenteraad in ’s-Gravenhage, en Edward baron van Lynden, lid van de Ridderschap van Gelderland, oud-controleur der directe belastingen en oud-lid van de Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van Gelderland.
Op 28 juli 1873 werd in ´s-Gravenhage hun eerste kind geboren: Annette. Nadien vertrokken zij op 15 maart 1874 vanuit Marseille met het schip ‘Tigre’ naar Singapore. Hier vandaan werd de reis met het stoomschip ‘Neva’ voortgezet naar Batavia, waar zij op 19 april aankwamen. Op 30 april werd de reis voortgezet per stoomschip ‘W. Cores de Vries’ naar het op Midden-Java gelegen Wono Pringgo. Hier bekleedde haar echtgenoot een functie op een suikerfabriek. De familie Smissaert was bekend met Nederlands-Indië, want de grootvader van haar echtgenoot was hier inspecteur-generaal van de tinmijnen op Banka en Billiton geweest en werd later resident van Banka, tot hij hier in 1819 door moordenaarshand om het leven kwam.
Helaas overleed hun dochtertje hier op 11 mei 1874 negen maand oud. Een jaar later werd op 9 april 1875 hier hun zoon Charles geboren en daarna keerden zij met een bediende in mei 1876 per stoomschip ‘Voorwaarts’ terug naar Nederland en kwam er aan hun Indisch avontuur al na twee jaar een einde; was het klimaat voor Cécile Smissaert misschien te zwaar geweest? Zij vestigden zich eerst in ‘s-Gravenhage, want op 4 augustus 1876 werd hier hun tweede zoon Lucien geboren. Nadien verhuisden zij naar Leiden en hier overleed aan het Rapenburg hun jongste zoontje op 4 januari 1877 nog maar vijf maanden oud.
Inmiddels had haar echtgenoot in Diepenveen het Huis Roobrug aangekocht en verbleef het gezin hier om te genieten van de geneugten van het landelijk leven. Een hoogtepunt bracht het jaar 1887, toen haar schoonvader in de Nederlandse adel verheven werd en vanaf dat moment gingen ook haar echtgenoot en enig overgebleven kind als jonkheer door het leven.
Op 1 juni 1893 kwam echter aan het geluk een einde, toen zij op vijfenveertigjarige leeftijd overleed op Huis Roobrug in Diepenveen, een diepbedroefde echtgenoot en een zoon van achttien jaar achterlatende: “Heden overleed, tot mijne diepe smart, mijne Echtgenoote Vrouwe Cécile Smissaert geb. De Kock.”
Haar leven was liefde
De treurende weduwnaar stichtte haar een vorstelijke tombe met daarop het familiewapen Smissaert met het – nu wel heel toepasselijke – familiedevies ‘POUR MIEULX J’ENDURE’ (ik had nogal te verduren) en de tekst: “CECILE SMISSAERT geb. de KOCK 30 Aug. 1847 1 juni 1893. HAAR LEVEN WAS LIEFDE”, terwijl twee treurende teckels aan de voet van de tombe als symbool van trouw de wacht houden.
En hoe verging het de bedroefde weduwnaar verder? Nog geen jaar later hertrouwde hij zijn nichtje Marie Louise Crommelin (1848-1925) en ging met haar op het Huis Beukenhorst in Brummen wonen. Met haar vierde hij in 1919 nog het zilveren huwelijksfeest en overleed uiteindelijk in 1926 zevenenzeventig jaar oud, na het jaar ervoor voor de tweede keer weduwnaar te zijn geworden.
Met zijn eerste grote liefde werd hij echter nimmer herenigd, want hij werd in Brummen begraven naast zijn tweede echtgenote.
Link naar meer informatie over deze begraafplaats: http://www.sobd.org/website/website.asp?id=14&template=geel
Bovenstaand verhaal stond eerder in de Nieuwsbrief van de Nederlandse Adelvereniging en in het digitale magazine van de stichting Adel in Nederland, jaargang 1, nr. 2 – april 2017. Dit magazine wordt drie keer per jaar per mail aan de donateurs van de stichting Adel in Nederland toegestuurd. Voor 17,50 euro per jaar kunt ook u donateur worden en dit magazine in uw mailbox ontvangen. Mail voor meer informatie naar info@adelinnederland.nl (i.v.m. omstandigheden reageren wij minder snel dan wij anders proberen te doen, graag uw begrip hiervoor).