Marguerite Cornélie Sickinghe née van Eeghen, douairière jonkheer mr. Feyo Onno Joost Sickinghe, Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, geboren Amsterdam 12 november 1928, overleden Blaricum 8 januari 2016 – mater familias en grande dame, die het als haar taak en opdracht zag om er in haar leven voor anderen te zijn.
In Memoriam
Marguerite Cornélie van Eeghen werd geboren op 12 november 1928 te Amsterdam. Aanvankelijk had zij alleen de voornaam Marguerite, maar in 1933, toen zij zij vier jaar oud was, werd de naam Cornélie toegevoegd, als vernoeming naar haar grootmoeder Cornelia Suzanna Johanna Wilhelmina Boreel née jonkvrouwe Prins. Haar vader, Henri Louis van Eeghen, was een telg uit een geslacht dat is terug te vinden in het blauwe boekje van het Nederland’s Patriciaat en dat teruggaat tot in de 16e eeuw in Vlaanderen. In 1662 vestigde een voorvader zich als koopman in Amsterdam en stichtte hier een handelshuis dat nog steeds bestaat en tot de oudste nog bestaande in Nederland gerekend mag worden. Haar moeder, jonkvrouwe Catharina Margaretha Boreel, stamde uit een geslacht dat zijn oorsprong in Italië vond en zich begin 15e eeuw in Vlaanderen vestigde. In de 16e eeuw kwam de familie naar Nederland en kwam tot groot aanzien in Amsterdam. In 1645 ontving een voorvader van Koning Charles I het erfelijke niet-adellijke predicaat van Baronet met de aanspreektitel ‘Sir’ en in 1821 volgde een verheffing in de Nederlandse adel met het predicaat van jonkheer. Onder haar voorouders in de vrouwelijke lijn zijn vele namen van bekende Amsterdamse regentengeslachten te vinden, zoals Dedel, Trip, Munter en Van Loon, maar ook de bekende staatsman mr. Rutger Jan Schimmelpenninck – ook wel de eerste president van Nederland genoemd – was een voorvader van haar.
Zij groeide de eerste jaren op in Amsterdam aan de Honthorststraat nr. 22 op de hoek van het Museumplein in een groot herenhuis, dat in historiserende neo-classicistische stijl gebouwd was. Zij was het vijfde kind in het gezin met vier oudere broers en deze vormden haar. “Door hen werd zij behandeld als een broer. Niet piepen als je verliest, knokken voor je plek, winnen”, zei haar jongste zoon hierover. Enkele jaren na haar werd er nog een zusje geboren, waarmee zij zich nauw verbonden voelde, ook al verschilden zij zeer van elkaar. Later woonde het gezin op het Huis Noordhout op het familielandgoed van de Van Eeghens in Driebergen, dat sinds het midden van de 19e eeuw in familiebezit was. Haar vader was firmant in het familiebedrijf Van Eeghen & Co en was daarnaast onder meer lid van de Bankraad, president-commissaris van de Stoomvaart-Mij. Nederland en commissaris bij vele andere bedrijven. In haar jeugdjaren maakten niet alleen de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog grote indruk, maar ook het afbranden van hun huis en het verlies van vrijwel alles.
Na haar middelbare schoolopleiding voltooid te hebben, behaalde zij in 1950 het diploma HBO maatschappelijk werk CICSA Academie voor Sociale Beroepen. Voordien ging zij samen met Majoor Bosshardt van het Leger des Heils op stap over de grachten: “De mens werd wederom gebrand op haar netvlies”, aldus haar jongste zoon. Twee jaar later op 6 september huwde zij in Driebergen jonkheer mr. Feyo Onno Joost Sickinghe. Hij was een telg uit een oud-adellijk Groninger geslacht van bestuurders, waarvan de stamvader Lubbert Sickinghe in 1354 als burgemeester van Groningen genoemd werd. In 1814 werd een voorvader benoemd in de Ridderschap van Groningen en sindsdien voerden hij en zijn nakomelingen het predicaat van jonkheer/jonkvrouwe. Na hun huwelijk vestigden zij zich in Driebergen en hier werden twee dochters en een zoon geboren. Vervolgens woonden zij in Hengelo, waar nog een zoon werd geboren. Uiteindelijk gingen zij in Naarden wonen op het door hen zo geliefde huis ‘t Haspel. Hier werden zij door grote tegenslag getroffen, toen in 1996 de bliksem insloeg en het huis afbrandde en vele persoonlijke, maar ook historische familiebezittingen verloren gingen. Haar echtgenoot had rechten gestudeerd in Utrecht en was aanvankelijk advocaat en procureur, maar in de jaren die volgden, had hij een indrukwekkende carrière in het bedrijfsleven en werd uiteindelijk voorzitter van de raad van bestuur van de Ver. Machinefabrieken Stork en commissaris bij vele bedrijven en instellingen. De maatschappelijke carrière van haar was niet minder indrukwekkend en hier volgt een opsomming:
1965-1969: ouderling Hervormde gemeente Hengelo 1965-1969: bestuurslid Verpleegtehuis Dr. P.C. Borsstichting, Hengelo
1954-1970: Young Woman Christian Association, YMCA, Utrecht
1954: bestuurslid Jonge Vrouwen Gilde
1956: bestuurslid Christen Jonge Vrouwen Federatie
1958: penningmeester: Christen Jonge Vrouwen Federatie
1970: voorzitter lustrumcommissie Christen Jonge Vrouwen Federatie
1969-1982: ouderling Hervormde gemeente Naarden
1969-1997: bestuurslid Stichting Patiëntenzorg Nederlands Kanker-Instituut, sinds 1987 voorzitter en sinds 1998 erelid
1970-1978: Scholengemeenschap Willem de Zwijger College te Bussum, bestuurslid, president van het curatorium
1971-1979: vice-voorzitter Raad van Kerken Naarden-Bussum
1978-1984: raadslid gemeente Naarden
1980-1985: bestuurslid namens de Hervormde Stichting voor Algemeen Maatschappelijk Werk bij de Federatie Maatschappelijke Dienstverlening in het Gooi en de Noordelijke Vechtstreek
1983-1996: voorzitter College van Notabelen Hervormde Gemeente Naarden
1984-1997: sinds 1984 lid en sinds 1990 voorzitter Raad van Toezicht Ziekenhuis “Gooi-Noord”, Blaricum, sinds 1985 voorzitter van de bouwcommissie van de bouw van een nieuw ziekenhuis, sinds 1987 lid van de stuurgroep Medisch Kleuter Dagverblijf Gooi en Vechtstreek i.o. en sinds 1990 voorzitter van de Raad van Toezicht
1985-1992: voorzitter Stichting Kinderoncologische Kampen
1987: voorzitter Stichting Gasthuis Nederlands Kanker-instituut, Amsterdam
1990-1999: lid van de Adviescommissie van de staatssecretaris van Justitie voor Vreemdelingenzaken
1990: voorzitter Stichting Het Najjar Fonds
1994-1999: voorzitter Stichting Muziekfestival Naarden.
Daarnaast bleef zij als aandeelhoudster nauw betrokken bij de familieonderneming Van Eeghen & Co. Na het overlijden van haar broers was zij de oudste van haar generatie en hoedster van de drieëneenhalve eeuw oude familiewaarden, die zij omschreef als: eigenzinnig, hardwerkend en sociaal. Hierbij liet zij zich leiden door wat haar vader altijd zei: “Je moet niet dénken, maar nádenken.” Met haar charme en overredingskracht zette zij zich onvermoeibaar in voor velen en zelfs bij diners konden haar tafelheren rekenen op een vraag voor een bijdrage voor een project, waarvan zij vond dat deze absoluut noodzakelijk was. En of het nu geld was, een voedingspomp voor een patiënt of een permanente bungalow voor enkele dagen gratis vakantie voor kankerpatiënten en hun familie bij Centerparcs, zij stapte op mensen af en regelde het. Een krantenartikel kopte daarom ooit eens: ‘Naast Sickinghe zitten kost geld.’
Haar betrokkenheid bij ‘haar’ Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis was groot. Als kind kwam zij hier al met haar moeder mee en waste kopjes af en uiteindelijk werd zij voorzitter van de Stichting Patiëntenzorg, waarvan de voorloper door haar moeder was opgericht, maar ook toen zij daarmee stopte, bleef zij nog lang als vrijwilliger met een karretje als rijdende winkel bij de patiënten langs gaan. Niet altijd was dat even makkelijk, want het leed van kankerpatiënten trok zij zich aan: “… ik moet na al die jaren nog steeds ademhalen voor ik een kamer in ga (…). Je wilt niets laten merken, om die persoon niet te kwetsen, maar je gaat er niet zomaar aan voorbij.” Zij kende iedereen: van de receptiemedewerker tot de bestuurskamer en zij droeg in grote mate bij aan de sfeer en waarden die het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis uniek maken: betrokken, warm en veilig.
Sommigen vergeleken haar wel met Margaret Thatcher: kordaat, doortastend, helder in wat zij wilde, overzicht houdend met oog voor het individu. Net als Thatcher had zij altijd een handtas bij zich, die als symbool van non-verbale onverzettelijkheid ingezet kon worden en zoals iemand eens zei: “Met een elegante zwaai werd de handtas stevig op tafel gezet. We konden naar huis.”
Vanwege haar vele verdiensten behaagde het H.M. de Koningin om haar in 1991 tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau te benoemen.
Op 8 juni 2006 kwam haar echtgenoot, die zij op handen droeg, te overlijden en het gemis was groot, maar zij hervatte haar leven met grote moed. Op 8 januari 2016 kwam zij zelf in Blaricum te overlijden na een periode van kwetsbaarheid en afhankelijkheid en na een val. Voordien nam zij via de telefoon afscheid van al haar kleinkinderen en daarna van haar kinderen, die haar omringden: “Intens dankbaar voor alles wat zij heeft betekend en aan ons heeft meegegeven, in een voltooid leven waar de ander op de eerste plaats stond, hebben wij op unieke wijze afscheid genomen van onze energieke en lieve Mammie, Moeder, Omi en Moena Marguerite Cornélie Sickinghe-van Eeghen, weduwe van Jonkheer Feijo Onno Joost Sickinghe, Ridder in de Orde van Oranje-Nassau”. Zij werd zevenentachtig jaar en wordt diep betreurd door haar dochters, zoons, schoonzoons, schoondochters, dertien kleinkinderen en verdere familieleden.
De dienst van herdenking en dankzegging werd gehouden op zaterdag 16 januari in de Grote Kerk van Naarden-Vesting, een kerk die een grote rol speelde in haar leven en dat van haar gezin. Hier spraken velen vol warme woorden over haar vele verdiensten, waaronder haar trotse kleinkinderen, die het als hun taak zien op hun beurt haar waarden door te geven. Net als bij de afscheidsdienst van haar echtgenoot werd ‘Wat de toekomst brenge moge’ gezongen, omdat zij deze oude betekenisvolle woorden zo mooi vond en aan het einde van de dienst weerklonk het ‘A Toi la Gloire’. De teraardebestelling vond in besloten kring plaats in het familiegraf op begraafplaats Oostergaarde in Harderwijk, waar zij herenigd werd met haar echtgenoot.
Gebruikte bron o.a. voor afbeelding en informatie: Jhr.mr. F.O.J. Sickinghe, Liefde en leed gedurende zeven eeuwen in Groningen en de Ommelanden en daarbuiten. Het Groninger geslacht Sickinghe (Naarden, 1999).