Jonkheer ds. Cornelis (‘Cees’) van Eysinga, geboren Leiden 14 november 1923, emeritus Ned. Herv. Predikant, oud-directeur recreatiebedrijf Eysingstate, oud-voorzitter Koninklijk Friesch Paarden Stamboek, oud-voorzitter YMCA Nederland, oud-bestuurslid Vereniging Het Friesch Grondbezit, oprichter en oud-voorzitter van de stichting Alde Fryske Tsjerken, oprichter van de stichting Behoud Kerkelijke Gebouwen, erelid van de Ridderschap van Fryslân, kamerheer van Koningin Juliana en Koningin Beatrix, drager van het Erekruis van de Huisorde van Oranje, Officier in de Orde van Oranje-Nassau, overleden Oudemirdum 17 januari 2018, weduwnaar van Maria Clara Electa Walburga van Eysinga née barones van Harinxma thoe Slooten.
Jonkheer Cornelis van Eysinga en wijlen zijn echtgenote waren voor mij 2 iconen van de Nederlandse, of beter gezegd, van de Friese adel en toen het onderwerp adel in de media jaren geleden eerst voorzichtig en later uitgebreider aandacht kreeg, werden hij en zijn echtgenote steevast geïnterviewd. Hierbij spraken zij steeds in alle openheid over de betekenis van het van adel zijn en over het dragen van verantwoordelijkheid voor het bezit van historisch erfgoed.
Enkele jaren geleden had ik het voorrecht om beiden te mogen interviewen en het werd een bijzonder gesprek. Teruggetrokken levend in Oudemirdum na een leven in de schijnwerpers, vonden zij daar de zorg die zij nodig hadden en woonden daar in volkomen harmonie en met een natuurlijke waardigheid en vanzelfsprekendheid. Wij spraken over veel: over zijn jeugd, zijn familie, over adel en zijn werkzaamheden als kamerheer. Het werd een gesprek om nooit te vergeten.
Door zijn afkomst – oude Friese adel – was hij geparenteerd aan vele adellijke geslachten, maar ook was hij een nakomeling van twee van de drie grondleggers van ons Koninkrijk en leden van het Driemanschap: Gijsbert Karel graaf van Hogendorp en Leopold graaf van Limburg Stirum. Door zijn netwerk en functies behoorde hij tot de top van de Nederlandse adel, maar als er één woord is dat hem kenmerkte, dan is dat wellevendheid. Hij had een natuurlijke vanzelfsprekendheid in de omgang met mensen, toonde oprechte belangstelling en was voor eenieder steeds zeer voorkomend.
Toen ik hem het In Memoriam van zijn echtgenote toestuurde, belde hij mij diezelfde avond op. Het was de dag van haar begrafenis, maar toch nam hij die avond de moeite om mij uitgebreid te bedanken – voor hem niet meer dan vanzelfsprekend.