Jonkheer mr. Wouter Luciën Marie van de Poll, geboren Zaltbommel 26 maart 1918, overleden ’s-Gravenhage 11 april 2016, weduwnaar van Margaretha Maria van de Poll née Thijssen, Chef de Famille van de Pollen.
In Memoriam
Jonkheer Wouter Luciën Marie van de Poll werd geboren op 26 maart 1918 te Zaltbommel. Zijn vader, jonkheer Harmen Hendrik Jules Marie van de Poll, was een telg uit een geslacht waarvan de stamvader in 1342 genoemd werd. De familie vestigde zich in de 16e eeuw in Amsterdam en bracht vele bestuurders voort, waardoor zij tot de toonaangevende groep regentenfamilies ging behoren. Meerdere Pollen waren burgemeester van Amsterdam en in de eerste helft van de 18e eeuw behoorde de Pollen tot de machtigste regenten in Amsterdam. In 1815 werd een voorvader in de Nederlandse adel verheven met het predicaat van jonkheer. Zijn moeder, Marguerite Jeanne Pauline Françoise Ghislaine Dor, stamde uit een Waalse familie van industriëlen. Haar vader was mede-oprichter en directeur van de N.V. Kempensche Zinkmij. ‘Zines de la Campine’ Budel en de N.V. Gemengde Metaalertsen te Budel.
Hij woonde aanvankelijk in ’s-Gravenhage met een oudere broer en een jonger zusje aan de Van Speijkstraat 117. In ’s-Gravenhage woonde ook de grootouders Van de Poll – zijn grootmoeder was een Belgische Barones Guillaume – en zijn grootvader was generaal-majoor en was in deze jaren aan het Hof verbonden als adjudant i.b.d. en opperschenker. In 1921 werd zijn vader benoemd tot burgemeester van Didam en verhuisde het gezin hierheen. Vanwege de woningnood woonden zij hier in een eenvoudige houten woning. Hier was zijn vader zeer geliefd als burgervader en zo ontving hij in 1926 “… als blijk van waardeering voor diens groote toewijding tijdens en na de hoogwaterellende” van de slachtoffers een ‘prachtig zilveren schenkblad’. Aan de andere kant haalde een heftige woordenwisseling tussen burgemeester en gemeentesecretaris de krant, toen de laatste “… in hoogst opgewonden toestand de gemeente verlaten…” had en even spoorloos was. Kranten spraken later over ‘onverkwikkelijke toestanden die Didam de laatste jaren kende’. In Didam werd het gezin in deze jaren uitgebreid met drie broertjes en twee zusjes.
In 1934 werd zijn vader benoemd tot burgemeester van Groesbeek. Zijn installatie ging met het nodige ceremonieel gepaard en hierbij was het hele gezin aanwezig: “De verschillende Groesbeeksche vereenigingen begaven zich in optocht naar de grens der gemeente Groesbeek en Nijmegen, waar om één uur de verwelkoming van den burgemeester plaatsvond. Daarna had de intocht in het dorp plaats waarna in het gemeentehuis de installatie geschiedde.” Er was vervolgens een welkom door vertegenwoordigers van de geestelijkheid en het gemeentebestuur, een wandeling door de Dorpsstraat, een receptie en een defilé, dat opgeluisterd werd door twee muziekkorpsen, die een speciaal voor de gelegenheid gecomponeerde ‘Burgemeester Van de Poll-marsch’ ten gehore brachten.
Zijn vader raakte drie jaar later als burgemeester in conflict met de gemeenteraad, toen deze gedurende vier maanden niet bijeengeroepen werd. Verschillende Raadsleden gingen over tot boycot van de gemeenteraadsvergadering, omdat het gevolg van de lage vergaderfrequentie was, dat een overvolle agenda leidde tot vergaderen in de late uurtjes.
Bij een bezoek van zijn vader in april 1938 aan Nijmegen per auto met drie van zijn zoons, waarvan er één achter het stuur zat, moest er plotseling geremd worden voor een fietser die uit een zijstraat kwam. Door het onverwachte en harde remmen sloeg de auto over de kop “… terwijl tot verbazing van de omstaanders, die het ongeluk zagen gebeuren, de inzittenden ongedeerd een voor een uit het portier kwamen gekropen. Ze waren er allen met den schrik afgekomen.” Traditiegetrouw stond hij later dat jaar langs de kant van de weg in Groesbeek om de wandelaars van de Nijmeegse Vierdaagse te begroeten: “Halfweg den berg, waar de groote weg tegen op klimt, staat als steeds Groesbeek’s burgemeester , jhr. v.d. Poll, ter verwelkoming gereed en voor ieder heeft hij een hartelijke groet.”
Na de Duitse inval veranderde er veel en met ingang van 15 mei 1941 werd zijn vader op eigen verzoek door de bezettende macht ontslagen, omdat hij medewerking aan de Duitse bezetters weigerde. Hij werd gevangen genomen en zat in verschillende kampen, maar werd uiteindelijk vanwege zijn slechte gezondheid vrijgelaten. Na de oorlog werd hem bij K.B. rechtsherstel verleend en verkreeg hij om gezondheidsredenen eervol ontslag met ingang van 17 september 1944.
Na zijn studie rechten in Nijmegen – zijn kandidaatsexamen behaalde hij in mei kort na de bezetting van Nederland en zijn meestertitel in 1952 – vervulde hij na de oorlog zijn militaire dienstplicht en werd eerst res. 1e luitenant en later res.-kapitein bij de artillerie tot hij uiteindelijk res.-majoor werd. In 1949 zat hij in Poerwakerto in Indonesië en na terugkeer werd hij eerst ambtenaar bij de Nederlandse Emigratiedienst in ’s-Gravenhage en vervolgens werd hij functionaris bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In deze functie haalde hij in 1967 de krant, toen hij nuchter reageerde op het amendement Franssen op de Wet Uitkeringen Wegen, waarbij naast garanties op uitkeringen aan de drie noordelijke provincies ook afgesproken werd dat 5% van de uitgaven als reserve gereserveerd zou worden: “Ik geloof niet dat die 5 procent ergens zal blijven staan. Dat bedrag zal wel in de eerste uitkering worden verrekend. Het ministerie kan namelijk vooraf wel bekijken welke provincies c.q. gemeenten krap komen te zitten.”
In 1957 huwde hij in ’s-Gravenhage Margaretha Maria Thijssen, dochter van een res.-majoor bij de infanterie. Er waren meer militairen in haar familie, want haar grootvader was kolonel bij de geneeskundige dienst in het O.I. Leger en een broer van haar werd luitenant-generaal bij de Koninklijke Luchtmacht. Zij vestigden zich ook in ‘s-Gravenhage en hier werden vervolgens hun twee dochters geboren. In deze jaren werd hij ook actief als ere- en devotie-ridder van de Souvereine en Militaire Orde van Malta. Na zijn pensionering gingen zij in Dieren wonen. Door het overlijden in 2000 van zijn oudste broer, de kunstschilder jonkheer Harmen Willem Lucien Marie van de Poll, werd hij de ‘Chef de Famille’ van de Pollen – iets waar hij zich zeer bewust van was.
Uiteindelijk keerden zij terug naar ’s-Gravenhage waar zijn innig geliefde echtgenote drie moeilijke laatste levensjaren had en waar zij in 2006 toch nog onverwacht kwam te overlijden in het bijzijn van hen die haar dierbaar waren. Op 11 april 2016 kwam hijzelf te overlijden te ’s-Gravenhage: “Onverwacht, voorzien van het Heilige Sacrament der Zieken, is tot ons grote verdriet een einde gekomen aan het leven van onze uiterst zorgzame vader, schoonvader en opa Jonkheer Mr Wouter Luciën Marie van de Poll Chef de Famille.” Jonkheer van de Poll werd achtennegentig jaar en wordt diep betreurd door zijn dochters, schoonzoon, twee kleinkinderen en verdere familieleden, die zijn niet aflatende zorg zullen gaan missen.
De Eucharistieviering bij zijn uitvaart en de crematieplechtigheid vonden in besloten kring plaats.