Jonkheer Schorer stamde uit een geslacht dat eeuwenlang een vooraanstaande rol in Middelburg speelde. Zijn vader werd in 1893 in de Nederlandse adel verheven en hierdoor kregen hij en zijn nakomelingen het predikaat jonkheer/jonkvrouwe.
Na een studie rechten in Leiden werd hij advocaat en procureur in Middelburg en daarnaast plaatsvervangend kantonrechter. In 1903 kwam er aan zijn carrière abrupt een einde toen hij de herenliefde bleek toegedaan te zijn. Hij nam ontslag en vestigde zich in Duitsland. In latere jaren zette hij zich actief in voor de rechten van homoseksuelen en werd hij de oprichter en voorzitter van het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee. Vanaf 1948 zette het COC zijn activiteiten voort en kreeg hij hiervan het erelidmaatschap.
De naar hem genoemde Schorerstichting ging in 2012 failliet en tot in 2018 leefde zijn naam nog voort in de opvolger hiervan, de stichting Vrienden & Vriendinnen van Schorer. Daarna werd dit fonds vanwege gebrek aan kapitaal opgeheven.
Kasteel Heeze is sinds 1760 familiebezit en wordt nog steeds bewoond door de baronnen Van Tuyll van Serooskerken. Het kasteel heeft een zeer bijzonder interieur, waarbij enkele kamers uniek zijn, omdat zij nog steeds de authentieke 18e-eeuwse inrichting hebben. Kasteel Heeze is te bezichtigen. Kijk voor meer informatie op https://www.kasteelheeze.nl/
Mevr. A.A. Dost-Berkhout, regio-correspondente Noord-Brabant voor de stichting Adel in Nederland, maakte deze fraaie, zomerse fotoserie van kasteel Heeze.
Het onderstaande verhaal stond in het digitale magazine van AiN, jaargang 2, nr. 1 – maart 2018. Dit magazine wordt per mail aan de donateurs van de stichting Adel in Nederland toegestuurd.
In het bezit van de Stichting Cultuurhistorisch Fonds Boreel bevindt zich onder meer het portret van jonkheer Willem François Boreel. Hij ontving op 25 november 1813 van de latere Koning Willem I de opdracht om een regiment te vormen, dat als het Regiment Huzaren van Boreel roem verwierf en dat nog steeds bestaat.
Willem François Boreel stamde uit een Amsterdams regentengeslacht en groeide deels in Amsterdam op en deels in Velsen op de buitenplaats Beeckestijn, dat hij later van zijn ouders zou erven. Hij trad in 1787 twaalf jaar oud als kadet in dienst bij het Regiment Hollandse Garde te voet. Vier jaar later ging hij als luitenant deel uitmaken van het Regiment Dragonders en in 1795 nam hij na de komst van de Fransen ontslag en toen had hij inmiddels de rang van luitenant-kolonel bereikt.
Nadat hij in 1813 de opdracht voor de oprichting van een regiment had ontvangen, werd hij benoemd tot luitenant-kolonel van dit regiment in oprichting en begon met werving in Leiden en Haarlem van in totaal 641 Huzaren en 677 paarden. De naam was aanvankelijk Huzaren van Boreel, maar veranderde een aantal keren en werd uiteindelijk in 1947 officieel Regiment Huzaren van Boreel.
Willem François Boreel nam met zijn regiment deel aan de gevechten bij Quatre-Bras en in de zware strijd die volgde, sneuvelden er velen. Ook de commandant van de brigade waar zijn regiment deel van uitmaakte sneuvelde en hij nam hier vervolgens het bevel van over in de strijd die volgde in de Slag bij Waterloo. Van zijn regiment sneuvelden 3 officieren en 145 man en raakten 6 officieren 64 man gewond. Voor zijn moed, beleid en trouw werd hij in 1815 benoemd tot Ridder in de Militaire Willems-Orde 3e klasse. In 1821 werd hij in de Nederlandse adel verheven met het predikaat jonkheer. In latere jaren werd hij generaal-majoor en inspecteur van de Lichte Cavalerie en in 1835 volgde zijn benoeming tot opperbevelhebber der Cavalerie. Hoogtepunt was in 1848 de verlening van het Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Naast zijn militaire carrière vervulde hij ook functies aan het Hof en werd hier eerst opperstalmeester van Koning Willem II en daarna Grootmeester van het Huis des Konings in dienst van H.M. de Koningin. Tijdens een verblijf in het gevolg van Koningin Sophie aan het Hof van de Koning van Württemberg werd hij nog op 20 mei 1851 benoemd tot Ridder der Frederiks Orde, maar een dag later overleed hij onverwachts: ‘Te Stuttgart is den 22sten uit Friedrichshafen het berigt ontvangen van het onverwachte spoedige afsterven van den Nederlandschen luit.-generaal, grootmeester van het huis der Koningin, Jhr. W.F. Boreel, die met H.M. de Koningin der Nederlanden naar Zwitserland op reis was.’ De Koningin was door het gebeuren zo geraakt, dat zij daardoor van haar reisplan afzag.
Op 1 juni arriveerde zijn zoon in Stuttgart ‘… om het stoffelijk overschot zijns vaders naar Holland over te brengen’ en na terugkeer in Nederland werd hij bijgezet in het familiegraf in Velsen. Zijn nakomelingschap is in 2001 in de mannelijke lijn uitgestorven, maar zijn naam leeft voort in het Regiment Huzaren van Boreel.
Bronnen & Literatuur
Nederland’s Adelsboek, jaargang 80 (1989), ’s Gravenhage, 219-270.
Groninger Courant, 23 mei 1851, 2.
Algemeen Handelsblad, 27 mei 1851, 2.
De Noord-Brabanter: staat- en letterkundig blad, 3 juni 1851, 3. www.huzarenvanboreel.nl.
Wilt u ook drie keer per jaar het digitale magazine van AiN ontvangen met verhalen zoals deze? Word dan nu donateur! De Stichting Adel in Nederland heeft als doel het digitaal aanbieden van informatie over adel in Nederland in de ruimste zin. Voor € 17,50 per jaar kunt u donateur worden, ontvangt u drie keer per jaar het digitale magazine en steunt u ons in onze werkzaamheden. Bovendien krijgt u voorrang bij door AiN georganiseerde excursies. AiN heeft de culturele ANBI-status en daardoor kunt u als donateur bij de opgave voor de inkomstenbelasting giftenaftrek krijgen.
Meer weten en opgeven als donateur? Stuur dan een mail naar info@adelinnederland.nl.
Wie de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle bezoekt, tegenwoordig is hier het Academiehuis gevestigd (zie: https://www.academiehuis.nl/, treft daar vele grafzerken aan van bekende adellijke geslachten. Een zeer imposante zerk is die van het echtpaar Bentinck-Van Ittersum, die eertijds boven de grafkelder van dit echtpaar geplaatst zal zijn geweest, maar tegenwoordig ingemetseld is in een zijmuur van het koor.
Ook hier heeft de heraldische beeldenstorm in de Franse Tijd toegeslagen, toen familiewapens in het openbaar verboden werden, maar wel bleef het helmteken bewaard: twee armen, de ellenbogen naar buiten gekeerd, die twee struisveren vasthouden.
De zerk is sober uitgevoerd met fraaie randen langs de tekstvakken, waarbij het onderste tekstvak altijd leeg is gebleven. Op de zerk is de volgende symboliek te zien: midden boven het bovenste tekstvak een gevleugeld cherubijntje (engelkopje), dat staat voor hemelse sferen. Onder dit tekstvak twee gekruiste beenderen, als symbool voor de vergankelijkheid van het leven. Linksonder het verdwenen Bentinck wapen in het midden op de zerk is een zandloper te zien, die voor de verlopen tijd hier op aarde staat. Deze zandloper heeft twee vleugels: links een adelaarsvleugel en rechts een vleermuisvleugel. Deze geven de overgang van de dag naar de nacht aan. Tot slot is er rechtsonder een doodshoofd te zien, die verwijst naar het vergankelijke leven, met vleugels om de opstanding te symboliseren.
Dankzij de namen onder deze uitgewiste wapens weten we nog wel om welke familienamen het gaat. Deze acht familiewapens zijn elegant aan strikjes opgehangen. Links zijn van boven naar beneden de familiewapens van de vier grootouders van Eusebius Bentinck te zien: Bentinck, De Groeff van Erkelens, Lerinck en Van Diest. Rechts zijn van boven naar beneden de vier familiewapens van de grootouders van Sophia van Ittersum te zien: Van Ittersum, Van Buckhorst, Van Coeverden en Bierwisch.
In het tekstvak bovenaan is de volgende tekst te lezen:
ANNO 1584 IS GESTORVEN EUSEBIUS BENTINCK TO WERKEREN DROSTE VAN ISSELMUIDEN ANNO 1624 DEN 13 SEPTEMBRIS IS GESTORVEN SOPHIA VAN ITTERSUM WEDUWE BENTINCKS
Van dit echtpaar Bentinck-Van Ittersum stammen alle huidige nog voortlevende takken van het geslacht Bentinck af: de Britse baronale tak, de Nederlandse baronale takken Bentinck van Schoonheten en Bentinck, en de Britse grafelijk tak of the Earls of Portland.
Eusebius Bentinck was de zoon van Willem Bentinck, heer van ’t Velde, en Geertruyd de Groeff van Erkelens. Zijn vader werd in de jaren 1564-1570 verschreven in de Ridderschap van Zutphen, dankzij het bezit van havezate ’t Velde nabij Zutphen. Deze had zijn grootmoeder Gerbrich Bentinck née Lerinck van haar broer geërfd.
Sophia van Ittersum was de dochter van Johan van Ittersum tot Werkeren en Gramsbergen en Anna van Buckhorst. Haar vader werd in 1533 als riddermatige in de landdag van Overijssel verschreven en was in de jaren 1540-1545 drost van IJsselmuiden. Daarnaast was hij krijgsoverste van Keizer Karel V en sneuvelde in de strijd.
In 1577 werd Eusebius Bentinck heer van ’t Velde, maar door zijn huwelijk met Sophia van Ittersum kwamen zijn belangen vooral in Overijssel te liggen. Zo werd hij in 1564 verschreven als riddermatige in de landdag van Overijssel en was hij in de jaren 1564-1584 drost van IJsselmuiden – een functie die ook zijn schoonvader uitgeoefend had en die al enkele generaties in handen was van de Van Ittersums. In de Opstand tegen de Koning van Spanje koos hij voor de Staatse zijde. Het Biographisch Woordenboek zegt over hem: ‘Zijne dienst werd in onderscheidene belangrijke aangelegenheden gebezigd. In 1577 naar Brussel gezonden, teekende hij aldaar de Unie; daarna werd hij, nevens anderen, nog in het zelfde jaar afgevaardigd, om met de Bevelhebbers van het krijgsvolk, hetwelk Deventer nog bezet hield, in onderhandeling te treden.’
Eusebius kwam door zijn huwelijk met Sophia van Ittersum ook in het bezit van de havezate Werkeren en dit bleef familiebezit tot aan de verkoop in 1819. Huis Werkeren bestond toen al lang niet meer, maar opgravingen in het recente verleden tonen met fraaie vondsten van luxe goederen aan dat de Bentincks op Werkeren een grote staat voerden. Zo werd er zelfs Venetiaans glaswerk teruggevonden. Een tastbare herinnering aan het rijke verleden van het echtpaar Bentinck-Van Ittersum is nog heden deze imposante zerk in de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle.
Op zondag 29 juli 2018 overleed Josephina Carolina Johanna Margaretha Sophia barones van der Borch van Verwolde op de leeftijd van ruim 103 jaar. Haar leven omspande meer dan een eeuw, waarin zij de gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen uit de geschiedenis van dichtbij zou meemaken. Deze gebeurtenissen zouden van grote invloed zouden zijn op de familie Van der Borch én op Verwolde, dat het centrum was voor haar en haar familie: de roaring twenties met grote economische groei, de beurskrach van 1929 met de daarop volgende crisisjaren, de Tweede Wereldoorlog en in de jaren hierna de sterk veranderde maatschappelijk omstandigheden.
In Memoriam
Josephina Carolina Johanna Margaretha Sophia barones van der Borch van Verwolde werd geboren op 26 augustus 1914 in Gorssel. Haar roepnaam was eigenlijk Caroline, maar in de familie werd zij haar leven lang Kieks genoemd. In Gorssel was haar vader, mr. Willem Henrik Emile baron van der Borch van Verwolde, vanaf 1911 burgemeester. Hij stamde uit een oudadellijk geslacht, dat zijn oorsprong in de 14e eeuw in het Duitse graafschap Lippe vindt. Een voorvader vestigde zich in de 17e eeuw als officier in Statendienst in de Nederlanden en door huwelijken en het bezit van Verwolde, ging de familie deel uitmaken van de Ridderschap van Zutphen. Haar moeder was Line Voûte, die uit een familie kwam die terug te vinden is in het blauwe boekje van het Nederland’s Patriciaat. Haar familie stamde oorspronkelijk uit Frankrijk en een voorvader vestigde zich begin 18e eeuw als koopman in Amsterdam. Kieks was het derde kind in het gezin en had twee oudere broers. Na haar werden er nog twee zusjes en een broertje geboren. Het gezin bewoonde het huis Het Mastler, dat binnen de gemeente Gorssel in Eefde gelegen was.
Naast het burgemeesterschap van een kleine gemeente als Gorssel, was er voor haar vader voldoende tijd over om andere activiteiten te ontplooien. Zo nam hij in het jaar van haar geboorte het initiatief voor een commissie om in Gorssel geld in te zamelen voor het Rode Kruis, had hij de leiding over de opvang van 100 Franse kinderen die voor het oorlogsgeweld in 1917 naar Nederland geëvacueerd waren en richtte hij in 1924 na grote overstromingen in het IJsselgebied een watersnoodcommissie op en gaf hij leiding aan het reddingswerk.
Daarnaast vond hij voldoende tijd om te gaan jagen en verloor op donderdag 2 oktober 1924 ‘… terwijl hij in Almen op de jacht was, zijn portefeuille, inhoudende een aanzienlijk geldbedrag…’, maar volgens krantenberichten werd deze de dag erna door een politiehond teruggevonden.
Op 1 januari 1928 werd hem op eigen verzoek eervol ontslag verleend en bij zijn afscheid was men vol lof: als burgemeester was hij daadkrachtig ‘… die de welvaart onzer plaats zeer zijn ten goede gekomen en die het aanzien onzer gemeente hebben verhoogd.’ Hij had een belangrijk aandeel in het nieuwe gemeentehuis ‘… dat zeker het mooiste en doelmatigste gebouw van dien aard in het geheele gewest is geworden.’ Hij zorgde voor verbetering van de wegen met nieuwe beplantingen ‘kenner als hij was van boschbouw…’, trad op tegen de werkloosheid door werkverschaffing, spande als voorzitter van een comité tot bevordering van de aanleg zich in voor de tramlijn Deventer-Zutphen en ‘… toonde een warm hart te hebben voor de behoeftigen, die steun van de overheid van noode hadden.’
Aanleiding voor het ontslagverzoek van haar vader was de verhuizing naar huis Verwolde, dat middelpunt was van een uitgestrekt landgoed. Evert Jan Benjamin van Goltstein kocht in 1738 huis Verwolde en 1/3 van de heerlijkheid en vervolgens werd zijn schoonzoon Allard Philip van der Borch (1690-1766) heer van Verwolde. Diens zoon, Frederik Willem van der Borch (1737-1781) werd de bouwheer van het huidige huis in 1776. Op huis Verwolde was in 1926 grootmoeder Paulina Adriana Jacoba barones van der Borch van Verwolde née barones van Zuijlen van Nijevelt overleden en hiermee kwam het huis beschikbaar voor bewoning door het jonge gezin.
Voordien werd het huis groots gerestaureerd en hiervoor waren de middelen ruim aanwezig, want haar moeder stamde uit een gefortuneerde familie. Overgrootvader Voûte had zich in de 19e eeuw in Ned.-Indië gevestigd en werd daar raadsheer in het Hooggerechtshof van Batavia. Diens zoon werd in 1887 medeoprichter van de firma Mirandolle, Voûte & Co., een importmaatschappij van Indische producten, en wist hiermee een groot fortuin op te bouwen. Dit Indische fortuin kwam goed van pas bij de restauratie van huis Verwolde: er werd een toren aangebouwd voor extra ruimte en om een meer kasteelachtig uiterlijk te verkrijgen, er kwam stromend water, elektriciteit, centrale verwarming, telefoon en zelfs een lift. Ook het park werd grondig aangepakt met onder meer een parterre met buxuspatronen in historiserende stijl.
Toen alles klaar was, nam het gezin zijn intrek in het huis met daarbij een stoet personeel: in het huis werkte vier personen, in de tuin zes en in de bossen ongeveer twintig. Het inkomen voor deze royale leefstijl kwam uit Ned.-Indië en niet uit het landgoed. Heel lang hield deze grootse leefstijl geen stand, want door de krach van 1929 en de daarop volgende crisisjaren viel dit inkomen grotendeels weg en moest er bezuinigd worden. Huis Verwolde werd gesloten en het gezin ging voor drie jaar in Zwitserland wonen, waar het leven goedkoper was.
In 1934 besloten haar ouders uiteen te gaan. Haar vader vestigde zich eerst in het mondaine Montreux en later in Biarritz en hertrouwde twee keer: de eerste keer met de Amerikaanse Alma Orthwein en de tweede keer met jonkvrouwe Catharina Helena Maria van Suchtelen van de Haare, douairière mr. François Stephan Alexander baron Creutz. Haar moeder werd de nieuwe Vrouwe van Verwolde en nam het beheer hiervan op zich. Het grote huis werd niet meer bewoond, maar er werd een boerderij op het landgoed verbouwd en hier ging zij met haar kinderen wonen. In de jaren hierna verlieten de kinderen het huis. Zo ging de oudste broer van Kieks in Leiden rechten studeren en woonde een tijdlang in Parijs en haar op één na oudste broer vertrok naar Ned.-Indië om daar in het familiebedrijf Mirandolle, Voûte & Co. te gaan werken. Kieks vertrok naar Zürich in Zwitserland, waar zij aan het conservatorium piano studeerde.
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zou grote gevolgen hebben voor de familie: haar oudste broer zat in het verzet, werd verraden en werd in 1943 door de bezettende macht gefusilleerd. Haar op één na oudste broer bracht deze jaren door in Japanse gevangenkampen. Huis Verwolde bood in deze jaren onderdak aan een sanatorium uit ’s-Gravenhage. Na de oorlog nam haar jongste broer het beheer van het landgoed over en ging met zijn gezin huis Verwolde weer bewonen – zeer tegen de zin van de moeder van Kieks, die het huis te groot en niet meer van deze tijd vond. Kieks woonde in deze jaren in Apeldoorn, tot zij terugkeerde naar Laren. Hier bewoonde zij op het landgoed Groot Bekman, waar ook haar moeder al gewoond had.
Huis Verwolde werd in 1977 voor een symbolisch bedrag van 1 gulden verkocht aan de Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen, omdat de tijdsomstandigheden sterk veranderd waren: de inkomsten uit het landgoed liepen terug, terwijl de lasten snel waren toegenomen. Hierdoor was het bewonen van een dergelijk historisch huis niet langer mogelijk. Kieks bleef zich echter verbonden voelen met haar voorvaderlijk huis. Voor de restauratie van de unieke behangselen in de blauwe Chinese kamer deed zij een genereuze schenking, waarmee deze kamer in 2012 in oude glorie hersteld kon worden. Ook vierde zij ieder jaar traditiegetrouw haar verjaardag op Verwolde in de oranjerie of op Groot Bekman.
Op 20 juli van dit jaar was Kieks nog even landelijk nieuws, omdat zij 103 jaar oud voor het eerst op de plek was, waar op 20 juli 1943 haar broer Emile op 33-jarige leeftijd samen met 19 anderen werd geëxecuteerd. Hier woonde zij de herdenking bij en werd er namens de hele familie door haar nichtje Sophia een krans gelegd, die getooid was met linten, met daarop de namen Van der Borch van Verwolde en Voûte, in de kleuren geel en zwart – de kleuren waaraan de luiken van de boerderijen op Verwolde te herkennen zijn.
Op zondag 29 juli 2018 overleed ‘onze lieve Tante Kieks’ en haar neven en nichten zijn dankbaar dat zij zo lang van haar hebben kunnen genieten, die een laatste schakel was in de familiegeschiedenis naar een verdwenen verleden.
Jonkheer Chris von Martels (1982) heeft de Canadese nationaliteit, is door zijn vader van Nederlandse afkomst en heeft een Canadese moeder. De familie Von Martels stamt uit het Duitse Eemsland en werd in de rijksadelstand verheven. De overgrootvader van Chris werd als petekind van een Nederlandse landgoedeigenaar erfgenaam van huis Hessum in Dalfsen. In 1964 werd hij ingelijfd in de Nederlandse adel met het predikaat jonkheer. Op huis Hessum woont en werkt nog steeds een oom van Chris von Martels: het oud-Tweede Kamerlid jonkheer Maurits von Martels.
Zowel zijn vader als grootvader fokten paarden en al op jonge leeftijd begon hij met paardrijden. Toen hij dertien jaar was, stimuleerde zijn vader hem om dressuurruiter te worden, om zo zijn rijstijl te verbeteren.
Samen met zijn vrouw Lisa Kostandoff, die ook dressuurrijder is, runt Chris een hippisch bedrijf in de verkoop en training van dressuurpaarden in Ridgetown (Ontario) en Wellington (Florida).
In 2015 won Chris von Martels teamzilver en individueel brons op de Pan-Amerikaanse Spelen in Toronto. In 2020 vertegenwoordigde hij Canada op de Olympische Spelen in Tokio en eindigde als 39e in de individuele competitie. Vandaag neemt hij samen met het Canadese team deel aan de dressuur wedstrijd.
Adolf Pirsch (1858-1929) was een van oorsprong Oostenrijkse portretschilder, die zich in het Verenigd Koninkrijk vestigde en na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog naar Nederland verhuisde. Hier werd hij een geliefd society portretschilder en leden van adellijke geslachten als Van Rechteren Limpurg, Gevers, Van Lennep en Van Aldenburg Bentinck lieten zich door hem op het doek vereeuwigen.
Zijn portretten waren representatief, kleurrijk, decoratief en straalden internationale allure uit. Het gezin Von Ilsemann is op dit grote portret geplaatst in een klassieke setting met zuilen en weelderige draperieën op de achtergrond. De heer des huizes, Sigurd Wilhelm Adolf Arnold Frank Christoph von Ilsemann (1884-1952), staat formeel afgebeeld in het uniform van vleugel-adjudant van Keizer Wilhelm II en zijn helm links maakt – bijna sacraal als een kroon geplaatst – prominent deel uit van de compositie. Zijn echtgenote, Elizabeth Mechtild Marie Sophie Louise gravin van Aldenburg Bentinck (1892-1971), ligt half neergevleid in een elegante pose, die doet denken aan de portretten van de Italiaanse portretschilder Giovanni Boldini (1842-1931). Naast haar zijn haar twee oudste zoontjes Wilhelm-Viktor (1921-2016) en Siegfried (1923) afgebeeld. De jongste zoon Rüdiger (1929-1993) ontbreekt, want hij was nog niet geboren.
T/m 13 oktober kunt u elke zondagnamiddag het kasteel bezoeken. De tentoonstelling start met de bouwgeschiedenis van het kasteel. Gedurende bijna vier eeuwen verbleef de familie d’Ursel ’s zomers in Hingene, maar ’s winters in Brussel. Generatie na generatie woonden ze in het hôtel d’Ursel op de Houtmarkt. Plannen, maquettes, foto’s en een 3D-model wekken deze schitterende stadsresidentie opnieuw tot leven, maar er wordt ook het verhaal van de sloop verteld in 1960.
Het contrast met de zomerresidentie kan niet groter zijn. De recente terugplaatsing van tientallen wandbespanningen met bedrukt en beschilderd katoen bekroont de jarenlange restauratie. Er wordt het verhaal verteld van de restauratie en de ontstaansgeschiedenis: van het productieproces en de technieken tot de motieven en de kleuren. Ze sluiten aan bij een lange artistieke traditie.
Al in de 18de en de 19de eeuw is het kasteel het thuis van enkele adellijke amateurschilderessen. De centrale figuur was Antonine de Mun, 6de hertogin d’Ursel (1849–1931). Tot slot bezoekt u de spiegelzaal en de salons, waarvan sommige zijn gedecoreerd met katoenen wandbespanning en andere met schitterend roze en blauw Chinees papierbehang. En ook de zeldzame zijden sprei, die in recent jaren opdook bij een Nederlandse antiquair, is deze zomer te zien in Hingene!
Deze zomer is er tevens een bijzondere tentoonstelling te zien: Les Liaisons Désireuses. Over lust, verleiding en verlangen. Hierover leest u meer op de website van het kasteel.
De Nederlandse adel kent op dit moment geen leden met de titel van hertog, maar onder Koning Willem I werden er drie hertogen in de Nederlandse adel opgenomen: De Beaufort-Spontin, De Looz-Corswarem en D’Ursel. Hun nakomelingen kozen in 1830 na de Belgische afscheiding voor de Belgische nationaliteit en gingen daardoor deel uitmaken van de Belgische adel, maar formeel behoren zij ook nog steeds tot de Nederlandse adel.
Eén van deze drie was Charles Joseph hertog d’Ursul (1777-1860). Hij werd grootmeester van Koningin Wilhelmina, de echtgenote van Koning Willem I. In 1830 stond hij bekend als zeer orangistisch en zijn huis in Brussel werd door het opstandige volk geplunderd. Hij zocht zijn toevlucht in zijn zomerverblijf kasteel d’Ursel in Hingene en schreef: ‘Ik heb een grote weerzin om opnieuw voet in Brussel te zetten en ik ben niet meer in het huis geweest sinds ik er verjaagd ben door een bende plunderaars.’ Uiteindelijk koos hij in 1830 voor de Belgische nationaliteit en zijn nakomelingen leven nog steeds voort in de Belgische adel, waarbij de Chef de Famille de titel van hertog heeft en de overige leden graaf/gravin zijn.
In 1973 werd het kasteel d’Ursel verkocht door de 8e hertog. Sinds 1994 is het kasteel in het bezit van de provincie, die het restaureerde en er sindsdien succesvol vele activiteiten organiseert. In 2009 keerde een belangrijk deel van de oorspronkelijk inrichting terug dankzij een bruikleen van de 10e hertog: duizenden boeken en verder portretten, meubelen en siervoorwerpen.
Frederik Willem Christiaan Hendrik (‘Frits’) baron van Tuyll van Serooskerken (1851-1924) was kamerheer i.b.d. van Koning Willem III en Koningin Wilhelmina. Naast voorzitter van de Algemeene Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer was hij lid van het algemeen College van advies voor de lichamelijke opvoeding, secretaris en voorzitter van de Nederlandse Harddraverij- en Renvereeniging en voorzitter van de koninklijke Nederlandse Jachtvereeniging.
In 1912 werd Frits van Tuyll de eerste voorzitter van het Nederlands Olympisch Comité en in 1898 was hij ook de eerste Nederlander die Lid werd van het Internationaal Olympisch Comité.
In 1928 werd er ter ere van hem het standbeeld De Olympische Groet geplaatst voor het Olympisch Stadion in Amsterdam.